voornaamste Indische verzameling dierenfabels en andere verhalen. De oorspronkelijke tekst is verloren gegaan, maar werd, althans wat de inhoud betreft, in grote lijnen gereconstrueerd aan de hand van verschillende latere bewerkingen.
De bedoeling van het werk was, aan minder begaafde prinsen de staatsmanskunst te onderwijzen door middel van plezierige verhalen en gemakkelijk te memoriseren spreuken. Vandaar dat het hoofdthema van ieder van de vijf boekdelen van politieke aard is: de scheiding van vrienden, het winnen van vrienden, oorlog en vrede, het verlies van bezittingen, en de gevolgen van niet overwogen handelingen. In deze hoofdthema’s wordt telkens een reeks fabels en vertellingen ingeschakeld, waarvan de moraal niet zozeer gericht is op het zedelijk goede als wel op de meest efficiënte manier om tot materiële voorspoed te geraken. Vandaar dat Benfey en Hertel in de naam van de auteur, Visnoeśarman, een toespeling zagen op Visnoegoepta, de bijnaam van Kautilya of Cānakya, de auteur van het Arthaśāstra.
De oorspronkelijke versie moet tot stand gekomen zijn in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Zij was deels in proza, deels in verzen geschreven. Reeds in de 6de eeuw werd het Pañtsjatantra in het Pehlevi vertaald. Hieruit is het in het Oudsyrisch (Kalilag en Dammag, naar de namen van twee jakhalzen, die een belangrijke rol spelen), daarna in het Arabisch door Abdallah ibn Almokoffa (gest. ca 760) vertaald. Deze laatste vertaling werd de bron voor vele andere vertalingen, o.a. de Perzische van Husaïn Vaiz (ca 1500), de Griekse van Simeon Magister (tegen het einde van de 11de eeuw) en de Hebreeuwse van rabbi Joël, waaruit het weer in het Latijn door Johan van Capua in de 13de eeuw overgezet is. In nieuwere tijd werd het in vele moderne talen vertaald.
Door deze vertalingen heeft dit werk grote invloed uitgeoefend op de Europese literatuur. Sporen er van kan men terugvinden o.a. bij Boccaccio, Straparola, Chaucer en in de fabels van La Fontaine.
Bibl.: Ned. vert. d. H. G. v. d. Waals, 3 dln (1895-97).