Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Oscar jespers

betekenis & definitie

Belgisch beeldhouwer (Antwerpen 22 Mei 1887), kreeg zijn eerste opleiding van zijn vader, de beeldhouwer Emiel Jespers; was leerling van de Academie en daarna van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen (leermeester: Thomas Vinçotte), zocht aanvankelijk een middenweg tussen het pathos van Rodin en het lyrisme van Rik Wouters en dreef daarbij de vereenvoudiging der vlakken verder door dan zijn voorgangers (De Fluwelen Mantel, 1917). Hij keerde, op het einde van Wereldoorlog I beslist de rug toe aan de impressionnistische toets en schiep als eerste beeldhouwer in Vlaanderen, een stijl die dezelfde spirituele verzuchtingen vertolkt als de toenmalige expressionnistische schilderkunst (Permeke, De Smet, Van den Berghe) en de expressionnistische poëzie (Paul van Ostaijen).

Hij speelde weldra in de nieuwe beweging een rol van het eerste plan, dank zij een aantal beelden, in taille directe, waarvan de soberheid der vormgeving, de diepte der expressie en de architectonische opbouw, ondanks een zeker gewild primitivisme, de meest verrassende verschijningen waren. Geleidelijk ontwikkelde zich uit die constructivistische stijl een mildere sculptuur, nog gesloten van omtrek en synthetisch van constructie, doch dichter bij de biologische werkelijkheid en meer afgestemd op ronde vormen (Naakt, 1934; Vrouwenbeeld, ig3g). Zijn recente werken, o.m. een reeks terracotta beelden en portretstudies, alsmede een aantal monumentale opdrachten, wijzen op een nieuwe evolutie, waarbij het naturalisme der rijpe vormen de plastische herschepping niet in de weg staat (In de zon, 1948). Werken van grotere omvang zijn: oorlogsmonument te Oost-Duinkerken, grafmonument Van Ostaijen te Antwerpen; reliëfs voor de Abdij van Orval en voor talrijke openbare gebouwen.

< >