(off. afkorting Nebr.) is een der staten in de Grote Vlakte („Great Plains”) van het Midden-Westen der V.S. en ontleent zijn naam aan een Indiaans woord, dat zowel breed water als ondiep water kan betekenen. Het staatsmotto luidt „Equality before the Law”.
Met ruim 200 000 km2 is Nebraska naar oppervlakte de 14de staat der V.S. Hij strekt zich uit tussen 40° en 430 N.Br. en tussen 95° en 104° W.L., is in het N. ca 450 km lang, neemt vervolgens tot ca 670 km toe, springt plotseling terug tot ca 450 km om weer langzaam toe te nemen tot hij aan de zuidgrens een lengte van ca 675 km bereikt. De breedte is, op een kleine versmalling in het O. tot ca 250 km na, ca 330 km.
Nebraska’s noordgrens is de 43ste breedtegraad; het grenst in het N.O. langs de Missouri aan South Dakota; dezelfde rivier vormt ook de oostgrens met Iowa en Missouri, terwijl de 40ste breedtegraad de zuidgrens met Kansas aangeeft. In het Z.W. vormt de staat Colorado een inspringende hoek en de 104de lengtegraad vormt de westgrens met Wyoming.
De totale bevolking van Nebraska, in dit opzicht de 34ste der V.S., was in 1950 1 308 400 inw., waarvan ca 1 pct negers en ca 3 400 Indianen. Van de blanken is 6,2 pct in het buitenland geboren, de meesten in Duitsland (26,5 pct). Er zijn 36 plaatsen boven 2500 inw., waarin ca 40 pct der bevolking leeft, maar slechts twee plaatsen met meer dan 25 000 inw. De bevolkingsdichtheid is slechts 6,5 inw. per km2 (V.S. ca 19 inw. per km2). De bevolking van Nebraska, die het sterkst toenam tussen 1860 en 1890, gaat sedert 1930 achteruit. Het sterftecijfer van 9,8 per mille lag in 1948 iets beneden dat der V.S. (9,9 per mille); het geboortecijfer met 24,3 per mille erboven (24,2 per mille).
Nebraska is verdeeld in 83 counties. De hoofdstad Lincoln ligt in Lancaster County en was in 1950 met 97 425 inw. de tweede stad van de staat. Ambtenaren en studenten beheersen het stadsbeeld.
NATUURGESTELDHEID
Nebraska bestaat uit een golvende vlakte met prairiekarakter, die naar het W. toe langzaam oploopt en overgaat in de uitlopers van het Rotsgebergte (Wildcat Ridge en Pine Ridge). De gemiddelde hoogte is ca 800 m, het laagste punt ligt in het uiterste Z.O. aan de Missouri in Richardson County (251 m); het hoogste punt (1628 m) bevindt zich tegen de westgrens aan, in Banner County. Ruim 55 pct van de staat, het Z. en O., bestaat uit een vruchtbare lössvlakte; het centrum, ca 25 pct van de oppervlakte, uit met prairiegras begroeid heuvelachtig zandgebied, waaromheen zich in het N. en Z.W. een rotsige hoogvlakte uitstrekt; slechts in het uiterste N.W. komen de zgn. Badlands nog op het grondgebied van Nebraska, een kale en onvruchtbare streek met door erosie gevormde grillige klei- en rotsformaties. Drie in oostelijke richting stromende zijrivieren van de Missouri ontwateren het gebied van Nebraska. De bij de westgrens ontspringende Niobrara doorstroomt het noordelijk, de Republican River het zuidelijk gedeelte, terwijl Midden-Nebraska door zijn belangrijkste rivier, de Platte, met haar voorbij North Platte samenstromende armen North Platte en South Platte en de uit talrijke bronrivieren gevormde noordelijke zijstroom Loup River, ontwaterd wordt.
De fatale droogten van 1934 en 1936 onderstreepten de noodzaak van een uitgebreid irrigatiesysteem in Midden-Nebraska, waarmee een begin is gemaakt door de aanleg van de Kingsley Dam in de North Platte, ca 10 km ten N. van Ogalalla. Na voltooiing van de plannen zullen ruim 72 000 ha land geïrrigeerd zijn. Voor zover Nebraska niet in cultuur is gebracht, is het land voor het grootste gedeelte met prairiegras bedekt; slechts in het westelijk berglandschap vindt men naaldwouden van noemenswaardige omvang (ca 1300 km). De fauna omvat vnl. prairiedieren; in de grond zijn talrijke resten van mammoeten gevonden. Een bijzonder groot en mooi exemplaar is in het Nebraska State Museum te Lincoln te zien.
KLIMAAT
Nebraska heeft een typisch landklimaat: strenge winters, warme zomers, veel zon en droge, zuivere lucht, die de, behalve 's zomers (Z.W.), constant heersende N.W.-wind aan voert. Bij een gemiddelde temperatuur van 48,7 gr. F. voor de hele staat is het Jan.- en Juli-gemiddelde te Omaha, in het O. van Nebraska, resp. 23,7 en 78,1 gr. F.; in North Platte,Midden-Nebraska, ligt dit iets lager, resp. 25,2 en 75,4 gr. F. De maxima voor Omaha en North Platte zijn resp. 114 en 108 gr.
F., de minima —32 en —35 gr. F. Deze betrekkelijk kleine plaatselijke verschillen hebben evenwel aanzienlijke gevolgen voor het groeiseizoen. Dit is in Omaha gemiddeld 189 dagen, in North Platte gemiddeld 160 dagen, terwijl het N.W. slechts gemiddeld ca 135 vorstvrije dagen kent; in dit laatste gebied zijn de winters echter minder streng dank zij de Chinook, een warme valwind uit het W., die van het Rotsgebergte komt.
De regenval vindt op een gunstig tijdstip, in het groeiseizoen plaats, maar de hoeveelheid is plaatselijk zeer verschillend: het O. ontvangt dubbel zoveel als het W. Voor Omaha en North Platte zijn de jaarlijkse gemiddelden resp. 647 en 462 mm. Het mooiste seizoen is, zoals vrijwel overal in de V.S., de herfst. Langdurige droogten komen voor; rampjaren waren 1894, 1934 en 1936.
MIDDELEN VAN BESTAAN
Nebraska is een der vijf leidende landbouwstaten in de V.S. De diepe vruchtbare aardlaag zonder stenen is zeer geschikt voor akkerbouw en veeteelt; de laatste heeft zich vooral ontwikkeld op de uitgebreide grasvlakten van het W. Per hoofd der bevolking heeft Nebraska de grootste productie van runder- en varkensvlees in de V.S. Overweegt in het W. het slachtvee, in het O. staat de melkwinning op de voorgrond. Van de landbouwproducten neemt de maïs de eerste plaats in (30 pct van de in cultuur gebrachte grond): met 256 304 000 bushels in 1945 (8 pct der V.S.) werd Nebraska slechts door Iowa en Illinois overtroffen. Andere belangrijke gewassen zijn haver, wintertarwe, gerst, rogge, aardappelen, sojabonen en suikerbieten (vooral in het dal van de North Platte).
In het W. oogst men aanzienlijke hoeveelheden wild hooi. In het O. van Nebraska bevinden zich uitgestrekte boomgaarden. De bodemrijkdom is in hoofdzaak tot enkele grondstoffen voor het bouwbedrijf beperkt: grint, zand, leem en kalksteen. In 1939 werd ook petroleum ontdekt.
De voornaamste industrie van Nebraska is de bereiding van vleesconserven. De stallen van het spoorwegcentrum Omaha staan slechts bij die van Chicago ten achter. Hierop volgen de meelfabricage en de zuivelindustrie. Spoorwagonfabrieken en reparatie-instellingen vindt men in Lincoln en Omaha, in welke laatste plaats zich tevens een belangrijke loodsmelterij bevindt. Krachtinstallaties langs de Platte voorzien de industrie van electriciteit.
Het verkeer heeft zich in Nebraska lange tijd vnl. over en langs de grote rivieren bewogen. In 1863 begon men met de aanleg van spoorwegen en zijn geografische ligging maakte Omaha spoedig tot een belangrijk knooppunt zowel voor het spoor- als ook voor het wegennet. In 1937 had Nebraska ca 10 000 km spoorwegen, 13400 km nationale en 17 800 km staatshoofdwegen. Belangrijke vliegvelden zijn die van Lincoln, Grand Island, North Platte en Scottsbluff.
De welvaart der bevolking van Nebraska, die zeer onder de gevolgen van de crisis van 1929 geleden had, is sedert Wereldoorlog II gestadig vooruitgegaan. Met een gemiddeld inkomen van $ 1294 per hoofd der bevolking bleef deze landbouwstaat in 1949 wel is waar beneden het gemiddelde van de V.S. ($ 1330), maar kwam boven het regionale gemiddelde ($ 1273).
STEDEN
De belangrijkste stad van Nebraska is het industriële en handelscentrum Omaha met (1950) 247 400 inw. (Groot-Omaha 362 200 inw.); hierop volgen het in 1867 tot staatshoofdstad gekozen Lincoln, het centrum van de veehandel Grand Island (1950: 22 835 inw.) en Hastings (1950: 20 100 inw.). Verdere plaatsen met meer dan 10 000 inw. zijn het agrarisch centrum North Platte (1950: 15390 inw.), de voornaamste stad van West-Nebraska Scottsbluff (1940: 12 060 inw.), Fremont (1940: 11860 inw.), Beatrice (1940: 10880 inw.) en Norfolk (1940: 10490 inw.), de laatste drie centra voor de verkoop van landbouwproducten. Nebraska-City (1940: 7340 inw.), eens een belangrijke haven voor de Missouri-vrachtvaart naar het W., ontleent thans een groot deel van zijn welvaart aan de appelteelt in de omringende gebieden. Het kleine plaatsje Valentine (1940: 2190 inw.) is het middelpunt van Nebraska’s grootste county (Cherry), waarin een veestapel van meer dan 250 000 stuks gehouden wordt.
ONDERWIJS
(cijfers van 1950). Nebraska heeft 12 instellingen van hoger onderwijs. De met de University of Nebraska Medical School te Omaha verbonden staatsuniversiteit te Lincoln heeft 10 617 studenten en 503 docenten. Hierop volgen de Katholieke Creighton University en de Municipal University, beide te Omaha, met resp. 2829 en 2260 studenten en 409 en 68 docenten, Union College (1049 studenten en 51 docenten) en Nebraska Wesleyan University (913 studenten en 56docenten) te Lincoln en het Hastings College (735 studenten en 50 docenten) te Hastings. Kleinere instellingen zijn het Lutherse Midland College te Fremont, Doane College te Crete, Dana College te Blair, Duchesne College te Omaha, Nebraska Central College te Central City en York College te York.
Ruim 40 pct der bevolking van Nebraska was in 1940 aangesloten bij enig kerkgenootschap, hetgeen ongeveer met het gemiddelde der V.S. overeenkomt. Hiervan vormden de Rooms-Katholieken de grootste groep (27% pct), hierop volgden de Lutheranen (20 pct) en de Methodisten (16% pct).
RECREATIE
De mooiste en de meest door vacantiegangers bezochte gebieden zijn de Wildcat Ridge in het W., de heuvels langs de Missouri („Bluffs”) in het O., het dal van de Niobrara en het merengebied van de Sand Hills. 6 State Parks en talrijke beschermde recreatiegebieden omvatten grote delen der aantrekkelijkste gebieden.
GESCHIEDENIS
De Spanjaard Francesco Vasques Coronado was de eerste blanke, die in 1541 het gebied van Nebraska betrad. Hij vond hier talrijke Indianenstammen (Omaha, Ponca, Pawnee, Cheyennes e.a.), ca 40000 mensen omvattend. Omstreeks 1700 verschenen Franse pelsjagers, maar in 1769 stond Frankrijk al zijn aanspraken op het gebied ten W. van de Mississippi, dus ook op Nebraska, aan Spanje af. Napoleon kocht het als onderdeel van Louisiana in 1801 weer terug om het in 1803 aan de V.S. te verkopen. Met de expeditie van Lewis en Clark in 1804 begon de periode van systematische verkenning, die tot ca 1820 duurde. Hoewel tussen 1840 en 1866 naar schatting 2½ millioen mensen op hun weg naar het W.
Nebraska doortrokken, bleven nederzettingen schaars, mede ten gevolge van steeds weer uitbrekende oorlogen met de Indianen, die tot 1876 voortduurden. Hoewel in 1854 Nebraska officieel voor landverhuizers geopend werd, begon de eigenlijke immigratie pas in 1863, toen de eerste transcontinentale spoorlijn (Union Pacific Railroad) dwars door Nebraska werd aangelegd. Op 1 Mrt 1867 werd Nebraska als 37ste staat in de Unie opgenomen. De landbouw had aanvankelijk met grote tegenslagen te kampen ten gevolge van een sprinkhanenplaag, die in 1874 haar hoogtepunt bereikte, terwijl in de winter van 1880/’81 een zware blizzard 50-75 pct van de veestapel vernietigde. Hierna begon echter een periode van voorspoed, die zich voortzette ook toen in 1904 de Kinkaid Law een einde maakte aan de open weidegronden („open range”). De zeer progressieve boeren verdedigden hun belangen door steeds groter omvang aannemende landbouwcoöperaties.
De ommekeer begon met de landbouwcrisis van 1921 die haar dieptepunt bereikte in 1930, toen ruim 80 pct der boerderijen zo diep in de schulden stak, dat de meeste in de handen der crediteuren vielen. De beginnende herleving onder de Agricultural Adjustment Act van 1933 werd door de lange droogten van 1934 en 1936 weer te niet gedaan. Het herstel van Nebraska begon dan ook pas met de stijging der prijzen van landbouwproducten in Wereldoorlog II.
Het bestuur van Nebraska staat sedert 1934 onder controle van één Kamer, waarvan de 43 leden buiten de partijen om gekozen worden. Nebraska heeft hiermee een oude traditie der V.S. doorbroken. Bij de presidentsverkiezingen stemde Nebraska sedert 1940 Republikeins.
Lit.: Publications of the Nebr. State Historical Society (Lincoln, jaarlijks, sed. 1885); Nebr. University Bulletin (Lincoln, jaarlijks, sedert 1916); A. E. Sheldon, History and Stories of Nebraska (Chicago 1926); E. H.
Bell e.a., Chapters in Nebraska Archeology (Lincoln 1936); J. H. Kyner, End of Track (Caldwell 1937); J. M. Winter, Analysis of the Flowering Plants of Nebraska (Lincoln 1936); K. Stubenhaus, The Origins and Growth of the Nebraska Population (Lincoln 1935); E.
A. Kiffin, Overland Emigration through Nebraska 1840-’70 (Lincoln 1930); E. F. Hess, The Negro in Nebraska (Lincoln 1932); G. E. Condra, Geography, Agriculture and Industry of Nebraska (Lincoln 1934); Nebr.
Dep. of Agric., Nebraska Weeds (Lincoln 1936); E. S. Anderson, The Sugar Beet Industry of Nebraska (Lincoln 1934); M. E. Ferguson, South Omaha Packing Industry (Lincoln 1934)» D. A.
Kuehn, History of Nebraska’s Improved Highways (Lincoln 1936); C. Bucklin (ed.), Nebraska Arts and Artists (Lincoln 1932); A. G. Harvey, Nebraska Writers (Omaha 1934); S. Vestal, The Missouri (New York 1945); H. Croy, Corn Country (New York 1947); W.
P. A. (guide series), Nebraska, a Guide to the Cornhusker State; W. P. A., The Oregon Trail (New York 1939); The Central North West, door de uitgevers van „Look” (Boston 1947).