of Nabonid (in het Babylonisch Naboe-na’id = „de god Nebo is verheven”; bij Herodotus: Labynetos) was de laatste koning van het Nieuwbabylonische rijk, 555-539 v. Chr.
Hij was de zoon van de vorst van de Mesopotamische stad Harran, zijn moeder was opperpriesteres bij de beroemde Maantempel aldaar. Wellicht was hij zelf priester van de Maangod, toen hij na de vermoording van de jonge koning Labasji-Mardoek door de samenzweerders op de troon van Babylon werd geroepen. Hij was dus geen echte Babyloniër en van meet af aan een tegenstander van de in Babel heersende richting, die beheerst werd door de machtige priesterschap van de god Mardoek. Vandaar dat hij gedurende zijn gehele regering de tempels der andere goden, vooral van de Maangod Sin en van de Zonnegod Sjamasj, hersteld en bevoorrecht heeft. Toen de tegenstand te sterk werd, trok hij zich terug naar Teima in Noord-Arabië, om van hier uit onder de westelijke Arameeërs de verdediging van zijn rijk tegen de opdringende macht van de jonge Perzische koning Cyrus te organiseren. Gedurende acht jaren liet hij de regering in Babylon over aan zijn oudste zoon, de uit het bijbelverhaal (Dan. 5) vermaarde Belsazar.
Toen deze (wellicht reeds in 543 v. Chr.) vermoord was, keerde Nabonedos naar Babylon terug; hij kon echter, na de beslissende nederlaag tegen de Perzische veldheer Gobryas bij Opis, zijn rijk en zijn hoofdstad niet handhaven. Cyrus, die 3 Aug. 539 Babylon binnentrok, bejegende zijn overwonnen vijand met zachtheid.Lit.: A. Th. Doughterty, Nabonidus and Belshazar (New Haven 1929); H.Lewy, in: Symbolae Fr. Hrozny II (Prag 1949), pp. 28-109; F. M.Th. de L. Böhl, in: Symbolae P. Koschaker (Leiden 1939); PP- 151-178.