de laatste koning der Chaldeeën volgens het bijbelverhaal Daniël 5. Hij ontwijdt de heilige tempelvaten bij gelegenheid van een feestmaal, wordt door een geheimzinnig schrift op de muur van de feestzaal gewaarschuwd (z Mene Te kei) en gaat nog in dezelfde nacht met zijn stad Babylon en zijn rijk te gronde.
Volgens de spijkeropschriften was Bêl-sjar-oe$oer (d.i. „Bel, bescherm den koning”) de oudste zoon van den laatsten zelfstandigen koning van Babylonië, Naboe-nét’id (Nabonedos), die acht jaar lang voor zijn vader het regentschap heeft gevoerd. In particuliere oorkonden uit Erech (Oeroek) wordt zijn naam uitdrukkelijk naast die van zijn vader vermeld (het laatst op een oorkonde uit het jaar 542 v. Chr., vroeger in het bezit van Th. G. Pinches, thans in de Leidse Collectie No 1324). Bij Opis werd hij door den Perzischen veldheer Gobryas (Goebaroe) verslagen, waarna Cyrus Babylon veroverde.PROF. DR F. M. TH. BÖHL
Lit.: R. Ph. Dougherty, Nabonidus and Belshazzar, a study of the closing events of the Neo-Babylonian empire (New Haven 1929); M. A. Beek, Das Danielbuch, diss. Leiden (i935)» blz. 41-47; H.
H. Rowley, Darius the Mede (GardifF 1935), passim.
De middeleeuwse kunst schijnt van het schokkende verhaal van Belsazar’s of Balthassar’s feestmaal met de plotseling aan de muur geschreven onheilswoorden en Daniël’s uitlegging weinig gebruik gemaakt te hebben. In de Renaissance komt de voorstelling vaker voor; vooral het gastmaal met talrijke aanzittenden wordt een geliefd motief, waarbij dan op de achtergrond aan de wand de woorden „Mene, Tekel, Phares (of Upharsin)” verschijnen.