Nederlands dichter, pseud. van Klaas Hanzen Heeroma (Hoorn, Terschelling, 13 Sept. 1906), promoveerde in 1935 in de Nederlandse letteren te Leiden. Na een aantal jaren verbonden te zijn geweest aan de redactie van het Nederlandsch Woordenboek is hij in 1949 hoogleraar geworden aan de universiteit te Djakarta.
In 1932 trad hij toe tot de redactie van Opwaartsche wegen, in 1936 richtte hij met dr Van Ham, dr Haantjes en dr W. A. P. Smit De Werkplaats op. Als tijdschriftredacteur, als criticus en in inleidingen op bloemlezingen der poëzie van de Jonge Protestanten heeft hij deze groep tot een beweging trachten te bezielen en een Derde Réveil in het leven willen roepen, zoals de gelijknamige bloemlezing (1934) te kennen geeft. Naast eenvoudige geloofsgetuigenissen bevat zijn poëzie Christelijke liederen en balladen in de trant der oude martelaarsliederen.
Tijdens de bezetting verzorgde hij op eigen pers illegale poëzie-uitgaven (In signo piscium), w.o. verscheidene bundels van zijn hand, herdrukt onder de titel Vuur en Wind (1945) en bekroond door de Mij der Ned. Letterkunde (Van der Hoogt-prijs). Grote bekendheid kreeg zijn Celbrief, ter nagedachtenis aan de gefusilleerde Harmen van der Leek. Zijn poëzie is vrij ongelijk van waarde.Bibl.: Programma (1932); De doortocht (1936); Tussen de bedrijven (1938); Het bescheiden deel (1941); Het herrezen huis (ill. 1943) 5 Margrieten (ill. 1943); De wiekslag van den vrede (ill. 1944); Et sub aqua (ill. 1944); Ic sie des Meyen Schijn (ill. 1945); Vuur en Wind (1945); Bijbelse gedichten (1946); De drie kooien e.a. gedichten (w.o. herdrukken uit vorige bundels, 1947); Het kinde.a. gedichten (1949). Bloemlezingen: Het derde Réveil (metini. 1934), Reünie (1939); Protestantse poëzie der 16de en 17de eeuw (2 dln, 1940-1950, met inl.). Taalkundig: Niet zoo, maar zo (spellingbrochure, 1934); Hollandse dialektstudies, diss. (1935); De Ned. benamingen van de Uier (1936); tal van tijdschriftartikelen. Over de verzetspoëzie, in: Onderdrukking en verzet (II, 1950).