(Grieks: Mousai), in de Griekse mythologie oorspronkelijk waarschijnlijk bronnimfen, later beschermsters der verschillende soorten van poëzie, „muziek” en dans. Daar zij in de oudste tijden in Piëria bij de Olympus vereerd werden, heetten zij ook Piëriden. Vandaar verbreidde haar dienst zich naar de Helikon in Boeotië, naar Attica, Delphi en andere plaatsen.
Volgens Hesiodus zijn de Muzen dochters van Zeus en Mnemosyne [-mózinee] (Herinnering), volgens anderen van Ouranos en Gaia (Hemel en Aarde). Haar aantal wisselt van 3-9. Het meest gewone getal is 9; wij vinden dit reeds bij Hesiodus, waar zij ook reeds de hieronder genoemde namen dragen. Later beschermen zij ieder een bijzondere kunst en wel Kleio (Latijn: Clio) de geschiedenis, Euterpe [at-] het fluitspel, Thaleia (Thalia [-í-]) de comedie, Melpomene [-pómenee] de tragedie, Terpsichore [-psi-] reidans en koorzang, Erato [é-] dans of minnedicht, Polyhymnia de hymnendichtkunst of de dans, Ourania (Urania) de sterrenkunde en Kalliope (Calliope) [-líopee], de moeder van Orpheus, het epos. Karakteristiek voor de Griekse beschaving is, dat aan de met het handwerk verbonden beeldende kunsten geen Muzen werden toegekend. Bij voorkeur hielden zij verblijf op de Helikon bij de Muzenbron, de Hippokrene.
Ook woonden zij op de Olympos en dikwijls vertoefden zij op de Parnassos. Hier bevond zich de Kastalische bron, die de gave tot dichten gaf. Haar leider werd Apollo, die daarom Mousagetes (moezágetis) (leider der Muzen) genoemd werd. Mouseion, tempel der Muzen (vandaar ons woord museum), kan iedere school of wetenschappelijke instelling genoemd worden, waar men de Muzen als schutspatronessen vereert; in het bijzonder duidt deze naam echter het „Museum” te Alexandrië aan (z Alexandrijnse universiteit).Lit.: P. Boyancé, Le culte des muses chez les philosophes grecs (Paris 1937); B. A. van Groningen, De Muzen (in: Akademiedagen IV; Kon. Ned. Ak. v. Wet.), Noord-Holl. Uitgeversmij, Amsterdam 1951, blz. 153-168.