Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Terschelling

betekenis & definitie

Nederlands Waddeneiland en Friese gemeente, groot 10 400 ha, met (1952) 3620 inw., van wie (1947) 78,5 pct Prot., 1,5 pct R.K. en 20 pct andersdenkenden, strekt zich over ca 28 km in de richting Z.W.-N.O. uit tussen de Vliestroom, waardoor het van Vlieland, en het Amelander Gat, waardoor het van Ameland wordt gescheiden. De noordzijde van het eiland wordt door een duinenrij van ca ½ uur gaans in de breedte beschermd, die in het W. het hoogste is.

In het O. bestaat het eiland uit een vlakte, de Boschplaat, waarop enkele verspreide duintjes, de Smouseduintjes. Onder het duinzand komt hier en daar laagveen voor, dat dus blijkbaar is ondergestoven. In het Z. wordt het vlakke land door een zeedijk, 3 tot 4 m hoog, beschermd. De afwatering geschiedt op natuurlijke wijze. Tot de natuurmonumenten behoren de reeds genoemde Boschplaat (4400 ha), de Koegelwieck (190 ha) en de Landrummerheide (14 ha). Het voornaamste dorp West-Terschelling met (1947) 2000 inw. is grotendeels op de zee georiënteerd en beschikt over een uitstekende haven en een vuurtoren, de Brandaris (vermoedelijk reeds in 1484 gebouwd). De overige dorpen Midsland (350 inw.), Hoorn (280 inw.), Oosterend (120 inw.), Landerum (80 inw.), Formerum (225 inw.) met zuivelfabriek en Lies (150 inw.) liggen in de agrarische sfeer (polder 1700 ha). Door het sterk ontwikkelde vreemdelingenverkeer (ca 50 000 per jaar) is er een behoorlijke middenstand.In West-Terschelling ligt de reddingboot Brandaris gestationneerd, aan de N.kant een reddingsstation. Op het eiland is niets meer aanwezig aan afscheidingen, wat herinnert aan de vroegere walvisvaart. Sedert ca 1910 is er geen visserij meer. Terschelling heeft een lagere landbouwschool, primaire landbouwhuishoudschool en zeevaartschool (internaat, sedert 1875). Het eiland (Fries: Schylgeralan) heeft een eigen dialect.

GESCHIEDENIS

Terschelling vormde eenmaal een afzonderlijke heerlijkheid in het bezit van de geslachten van Aremberg en Aerschot, die door koop aan de Staten van Holland kwam. In Aug. 1666 had het eiland, tijdens de 2de Engelse Zeeoorlog, geducht te lijden door een landing der Engelsen. Het dorp West-Terschelling werd, op kerk, stadhuis en vuurtoren na, te zamen met een koopvaardijvloot door hen verbrand. Bekend is de schipbreuk van het goudschip Lutine in het laatst der 18de eeuw, dat men in de 19de en 20ste eeuw herhaaldelijk heeft trachten te bergen. In 1798 kwam het eiland bij het Departement van de Eems, in 1801 weer bij Holland, in 1806 bij Friesland en in 1814 wederom bij Holland. Sedert 1942 voorlopig en sedert 1951 definitief vormt Terschelling niet meer een onderdeel van de prov. Noordholland, maar van Friesland.

Lit.: G. A. Wumkes, Tussen Flie en Borne (1900); G. Knop, Schylgeralan (1946); J. Kunst, Terschellinger Volksleven (’s-Gravenhage 1915, 2de dr. 1937).