Frans-Belgisch dichter (Antwerpen 5 Mei 1862 - 10 Dec. 1931), leefde teruggetrokken en eenzaam. Zijn kunst is die van een prentjesmaker, een uiterst gevoelige Vlaamse primitief.
Van jongs af aan stelde hij belang in de volksoverleveringen; aan hem is o.m. de oprichting van het Museum voor Folklore te Antwerpen te danken en hij schreef ook verscheidene studies over folklore. Zelf sneed hij in hout de verluchtingen van zijn boeken en gebruikte een eigen handpers om er enkele van te drukken.Het gewild archaïsme van Elskamp’s gedichten geeft er iets eigenaardigs en schilderachtigs aan.
Op een toon van litanie of klaaglied bezingt deze kunst het schamel bestaan en de mystieke aanleg van de nederige bevolking van Vlaanderen, haar vroomheid, haar gelatenheid. Voor Elskamp zijn alle voorwerpen slechts tekenen en soms wekken zijn allegorieën diepe echo’s op. Ofschoon hij aan het Katholicisme het merendeel van zijn beelden ontleent en vaak zijn toevlucht neemt tot de uitwendigheden van het geloof en van de godsvrucht, is er toch iets Boeddhistisch in zijn gedachte en zijn fatalistisch levensgevoel. Als een bijzondere verdienste geldt de persoonlijke, ontroerend gevoelige taal, welke hij vermocht te scheppen. Door zijn tegelijk ouderwetse en verfijnd moderne kunst heeft hij in het Frans symbolisme de plaats ingenomen van een uiterst oorspronkelijk kunstenaar, in het bezit van een eigen woord, een eigen wijs, een eigen ontroering en levensopvatting.
Bibl. (voornaamste werken): Dominical (1892); Salutations, dont d’angéliques (1893); En symbole vers l'apostolat (1895); Six Chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre (tögs); La Louange de la Vie, herdruk van de vier voorgaande bundels (1898); Enluminures (1898); L’Alphabet de Notre-Dame la Vierge (1901); Les Commentaires et l’Idéographie du jeu de loto dans les Flandres (1914); Sous les tentes de l’exode (1921); Chansons désabusées (1922); La Chanson de la rue Saint-Paul (1922); Les Sept Notre-Dame des plus beaux métiers (1923); Les Délectations moroses (1923); Chansons d’Amures (1923); Maya (1923); Aegri Somnia (1924); Remembrances (1924); Les fleurs vertes (I934)» Les joies blondes (1934); Huit chansons reverdies (1942).
Lit.: Jean de Bosschère, Max E. (1914); L. Piérard, Un poète de la vie populaire, M. E. (1923).