Duits dierpsycholoog, filosoof en paedagoog (Frankfort, 31 Jan. 1877 - Ebenhausen bij München 12 Oct. 1929), studeerde te Heidelberg en München bij Fischer, Hertling en Lipps. Hij was medeoprichter en leider van het Institut für wissensch.
Pädagogik te Münster (1922), waar hij sedert 1917 filosofie en paedagogiek doceerde. Van 1903-1917 was hij redacteur van Hochland.Als paedagoog was hij aanhanger van Willmann: opvoedkunde is een normatieve poietische wetenschap. Ab dierpsycholoog was hij leerling van pater Wassmann S.J.
Behalve dierpsycholoog en paedagoog was hij geschiedschrijver van de moderne wijsbegeerte. Als wijsgeer hield hij zich vooral bezig met de grensproblemen tussen biologie en filosofie en bestreed het naturalisme.
Bibi.: Untersuchungen üb. die Bedeutung d. Deszendenztheorie für die Psychologie (1902); Sammelberichte über Tierpsychologie (1908-1915); Philosophische Fragen der Gegenwart (19252); Der Streit um die rechnenden Pferde (1915); Die Aesthetik Martin Deutingers (1914); Leibniz als Geschichtsphilosoph (1921); Gesch. d. Philosophie von der Romantik bis zur Gegenwart (1924); Die philos. Zusammenhänge i. d. Pädagogik d. jüngsten Vergangenheit u. Gegenwart (1925); Der christliche Idealismus des Erziehungsberufes (1921); Gemeinschaft als Erziehungsziel und als Erziehungsmittel (1921); Beiträge z. Lehre v. d. Tierseele u. ihrer Entwicklung (1925); Wesen und Wert der Erziehungswissenschaft in het gelijknamige werk, uitg. d. G. Ried (1929).
