Duits Protestants kerkelijk leider (Lippstadt, Westfalen, 14 Jan. 1892), zoon van een predikant, ging in 1910 bij de marine en was tijdens Wereldoorlog I kapitein op een onderzeeboot. In de jaren na de oorlog studeerde hij theologie en in 1931 werd hij predikant te Berlijn-Dahlem.
Toen het nationaal-socialisme aan het bewind kwam en streefde naar een onderwerping van de Kerk aan de Staat richtte Niemöller in 1933 de „Pfarrer-Notbund” (voorloper van de Bekenntniskirche) op en werd een der leiders van het kerkelijk verzet tegen de nat.-soc. bedoelingen. In 1937 werd hij wegens „kanselmisbruik” gearresteerd en de jaren 1938-1945 bracht hij als „persoonlijke gevangene van de Führer” door in de concentratiekampen Sachsenhausen en Dachau. Na Wereldoorlog II hervatte hij zijn kerkelijke activiteit. Onomwonden sprak hij zich uit ter zake van de schuldvraag; zijn duidelijk woord, dat Duitsland schuldig stond aan wat het gedaan had, heeft het na-oorlogse contact van de Duitse kerken met de Oecumenische Beweging aanzienlijk vergemakkelijkt. In 1945 werd hij tweede president van de Raad der Evangelische Kerk in Duitsland, in 1947 kerkpresident van de Evangelische Kerk in Hessen en Nassau. Maar zijn activiteit bleef niet tot de kerkelijke administratie beperkt. De idealen van de Bekenntniskirche is hij ook na de oorlog trouw gebleven, en zonder zich te laten storen door critiek op zijn houding bleef hij handelen, ook in de politiek.Zijn afwijzing van de Christlich-Demokratische Union, zij'n verzet tegen de herbewapening van West-Duitsland (niet zozeer om anti-militaristische redenen als uit bezorgdheid voor een mogelijk conflict tussen West- en Oost-Duitsers) wekten in verschillende kringen, ook onder de Amerikanen, wrevel. Zijn reis naar Moskou in het begin van 1952 heeft de gemoederen in Duitsland en daarbuiten in beweging gebracht. Niemöller is evenwel geen partijman, hij „kiest” niet voor West of Oost, maar laat zich in zijn optreden uitsluitend bepalen door de belijdenis van Christus’ oordeel en genade over allen. Theologisch heeft Niemöller de invloed van het Barthianisme ondergaan; hij acht het „horen van Gods woord” constitutief voor de Christelijke gemeente. Ecclesiologisch neigt hij naar het Congregationalisme, hetgeen hem enigszins in een uitzonderingspositie brengt in de sterk ambtelijk gerichte Evangelische Kerk in Duitsland.
Bibi.: Vom U-boot zur Kanzel, autobiogr. (1934); Dennoch getröstet. Die letzten 28 Predigten (1939); M. N. über die deutsche Schuld, Not u. Hoffnung (1946); Zur gegenwärtigen Lage der evang. Christenheit (1946); Der Weg ins Freie (1946); Die Erneuerung unserer Kirche (1946); voorts prekenbundels: Das wir in Ihm bleiben. Alles in Allem Christus; Dachauer Predigten; Wir predigen den gekreuzigten Christus (1949).
Lit.: M. N. und sein Bekenntnis (hrsg. vom Schweizer Evg. Hilfswerk für die Bek. Kirche in Deutschl., 1938); H. M. Stückelberger, Der Kampf der Bekenntniskirche (1946); Bekennende Kirche.
M. N. zum 60. Geburtstag (München 1952, met biografie d. W. Niemöller); W. Niemöller, Macht geht vor Recht.
Der Prozess M. N. (München 1952); F. Beyer, Menschen warten. Aus den politischen Wirken M. N.’s seit 1945 (Siegen 1952).