Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ONDERZEEBOOT

betekenis & definitie

is een oorlogsvaartuig, speciaal gebouwd om onder water te varen. Hiertoe wordt de eigenlijke romp geheel waterdicht afsluitbaar gemaakt, terwijl zoveel tanks in of om het schip worden gebouwd, dat het zijn drijfvermogen geheel verliest en zinkt, wanneer deze tanks met water worden gevuld.

Een onderzeeboot bestaat dan ook in principe uit een druklichaam, meestal cirkelvormig in doorsnede, dat geheel afgesloten kan worden en bestand is tegen hoge waterdruk. Dit wordt bereikt door constructie van een sterke, zgn. „drukhuid” om een aantal zware, dicht opeenstaande spanten. Hieromheen wordt een tweede, niet drukvaste huid gebouwd, waarin zich de hoofdtanks bevinden. Boven op de drukhuid wordt de bovenbouw geconstrueerd om de boot een goede vorm te geven (snelheid, zeewaardigheid) en om plaats te krijgen voor het kanon, het ankertuig, enz. Nabij of vóór het midden van de boot staat op het druklichaam de, eveneens drukvaste, commandotoren, waaromheen de brugopbouw is opgesteld. Vroeger bouwde men de hoofdtanks veelal binnen de drukhuid (binnentankboten); tegenwoordig vrijwel altijd er buiten (buitentankboten).

Het druklichaam wordt door schotten in compartimenten verdeeld; van voor naar achteren vindt men in beginsel: boegbuiskamer (bevat de torpedo-lanceerinrichtingen), twee of meer batterijcompartimenten (waarin de accu batterijen), centrale (met alle apparaten voor onderwater vaart), machinekamer, motorkamer en hekbuiskamer. De boegbuiskamer en de batterijcompartimenten zijn meestal tevens woonverblijf. De hoofdtanks zijn aan de onderzijde voorzien van grote openingen, al of niet afsluitbaar met kleppen (kingstons), en aan de bovenzijde van ontluchtingsgaten, welke afsluitbaar zijn met zgn. ,,hoofdvents”, alle bedienbaar in de centrale. Behalve deze tanks treft men verschillende trim-, brandstof-, smeerolie- en watertanks aan.

De voortstuwing geschiedt als regel door twee schroeven, welke boven water varend worden aangedreven door dieselmotoren of door een dieselelectrische installatie. Onder water, waar tot voor kort geen zuurstoftoevoer mogelijk was, worden zij aangedreven door electromotoren, welke hun stroom uit de accubatterijen betrekken. Deze laatste dienen regelmatig te worden opgeladen met stroom, welke wordt opgewekt door de dieselmotoren boven water de electromotoren te laten draaien welke dan als generatoren werken. De zgn. „snuiver” (D. Schnorkel, E. snort) of onderwater-dieselsysteem, een Nederlandse uitvinding, buitgemaakt door Duitsland in Wereldoorlog II, stelt onderzeeboten thans in staat ook onder water op geringe diepte op hun dieselmotor te varen. Ze bestaat uit een lange luchtpijp, welke, bij onderwatervarende, tot boven water kan worden opgestoken.

Ook in dat geval echter heeft de onderzeeboot twee voortstuwingsinstallaties van node, één voor bovenwater- en snuivervaart en één voor ondervaart, d.w.z. op grotere diepte en zonder dat een luchtpijp de plaats van de boot verraadt. Omdat deze dubbele uitrusting veel gewicht vraagt en men onder water maar een klein vermogen beschikbaar heeft, zoekt men reeds jaren lang naar een eenheidsmachine, geschikt dus voor boven- en onderwater beide. In Wereldoorlog II heeft Duitsland de zgn. Waltherturbine ontwikkeld, waarmede de onderzeeboten onder water een hoge vaart konden lopen. Zij bestaat uit een gasturbine, welke de benodigde zuurstof voor de verbranding verkrijgt (onder water) uit H2O2 van een hoge concentratie. Deze installatie is echter zeer duur in gebruik en eist tal van speciale voorzieningen en veiligheidsmaatregelen.

Zij is in feite nog in een proefstadium. In de grote marines, speciaal de Amerikaanse, zoekt men daarnaast naar een bruikbare „atoom”-voortstuwing. De oplossing van dit vraagstuk zou de eerste werkelijke „onderzeeboot” opleveren; een schip, dat practisch onbeperkte tijd achtereen onder water kan varen.

Het onder water brengen van een onderzeeboot is een tamelijk gecompliceerde handeling, die veel ervaring vereist. Terwijl op een gewoon schip bij het aan boord brengen van gewichten voor of achter, een helling en daardoor een oprichtend koppel ontstaan (Z stabiliteit), is dit bij een onderzeeboot onder water niet het geval. De stabiliteit in langsscheepse richting hangt af van de afstand, waarop het zwaartepunt beneden het drukpunt is gelegen. Omdat de onderzeeboot onder water moet zweven met de langsscheepse as horizontaal, dient elk gewicht dat aan boord wordt gebracht te worden gecompenseerd met waterballast; dit niet alleen voor het totale gewicht, maar ook voor de plaats ten opzichte van het midden; men noemt dit de „trim in de boot brengen”. Hiervoor zijn een voor- en een achterhellingtank ingebouwd en bovendien in het midden een hulpballasttank, alle met een „trimleiding” en een „trimpomp” verbonden, waarmede men water van voren naar achteren, of omgekeerd c.q. naar buiten- of binnenboord kan pompen.

Na het druklichaam geheel gesloten te hebben, opent men de kingstons en de hoofdvents; de hoofdtanks vullen ziqh met water, de boot verliest haar drijfvermogen en gaat onder. Hierbij vult zich ook de gehele bovenbouw, welke hiertoe van ontluchtingsgaten en toevloei-openingen is voorzien. De minimum tijd daarvoor nodig heet „snelduiktijd”; tegenwoordig tussen de 30 en 50 sec. De boot wordt vervolgens naar een bepaalde diepte gedirigeerd en daarop gehouden met behulp van de horizontale diepte- of duikroeren, voor en achter; grote wijzigingen in gewicht of gewichtsverdeling worden met waterballast gecompenseerd (aftrimmen), kleine, tijdelijke wijzigingen worden met de duikroeren opgeheven. Diepte- en hellingmeters geven daarbij de positie van de onderzeeboot aan. Zij komt weder aan de oppervlakte („leegmaken”) door de kingstons te openen, de hoofdvents te sluiten en samengeperste lucht in de hoofdtanks toe te laten. Hierdoor wordt het water door de kingstons naar buiten geperst, de boot krijgt drijfvermogen en komt boven.

Om onder water varende boven de zeespiegel te kunnen uitkijken, is een onderzeeboot voorzien van meestal 2 of 3 periscopen, die op en neer bewogen kunnen worden. Periscoopdiepte noemt men de grootste diepte waarop de periscoop nog kan worden gebruikt (tussen ca 14 en 20 m kieldiepte). Daar beneden wordt „blind” gevaren; met de asdic of geruispeiler wordt de aanwezigheid van andere vaartuigen onderkend en hun richting en afstand bepaald. Bij langdurige onderwatervaart wordt het verhoogde koolzuurgehalte der lucht al spoedig gevaarlijk en moet gereduceerd worden met kalipatronen of andere koolzuurabsorberende stof. Pas veel later, afhankelijk van de grootte der boot en de grootte der bemanning, ontstaat belangrijk gebrek aan zuurstof, wat wordt gesuppleerd uit zuurstoffiessen. Ook zijn veiligheidsmiddelen aanwezig om in geval van ongelukken de boot of de bemanning veilig aan de oppervlakte te brengen.

Vroeger was zij daartoe voorzien van een valkiel en een bergings-lensleiding om een boot in haar geheel aan de oppervlakte te brengen. Tegenwoordig zijn de meeste boten daarvoor te groot en tracht men allereerst de bemanning te redden. Hiertoe zijn enige compartimenten (één voor, één in het midden en één achter) ingericht als vluchtcompartiment, d.w.z. voorzien van een soort sluisinstallatie om de bemanning naar buitenboord door te schutten, die daarvoor is uitgerust met een Dragervest of Davislong (z duiken), dienende als reddingsgordel en om onder water te kunnen ademhalen. D.m.v. de „telefoonboei” is verbinding met bovenwaterschepen mogelijk.

Onderzeeboten variëren in grootte, afgezien van speciale typen, tussen ca 750 en ca 2000 ton; de duikdiepte bedraagt tenminste 100 meter, terwijl boten met een veel grotere duikdiepte in verschillende landen in ontwerp zijn. Dit streven naar grotere duikdiepten vindt zijn reden in de grotere veiligheid tegen dieptebommen en vijandelijke detectie-apparaten. Tegen deze laatste duikt de boot onder een of meer scheidingsvlakken tussen lagen zeewater van verschillend soortelijk gewicht, welke vlakken het doordringen der asdicstralen belemmeren. Om ze op te sporen is de boot voorzien van een bathythermograaf. De vaart boven water wisselt tussen 15 en 20 mijlen per uur. Onder water tracht men die steeds groter te maken voor betere aanvalskansen tegen moderne snelle doelen en ook ter meerdere beveiliging tegen dieptebommen; zij varieert thans tussen 8 en 16 mijlen per uur, terwijl de Waltherturbine reeds 20 mijlen per uur leverde.

De hoofdbewapening bestaat uit torpedo’s, die worden verschoten uit lanceerinrichtingen (z torpedo), boeg- (4-8 stuks), hek- (2 à 4 stuks) en dekhuizen genoemd, naar haar plaats aan boord. Het aantal ingescheepte torpedo’s bedraagt van 15 tot 25 stuks. Daarnaast draagt de boot meestal 1 of 2 kanons van ca 7 ½ - 12 ½ cm en enige mitrailleurs.

Afhankelijk van de te vervullen taken, onderscheidt men:

1. dwergonderzeeboten van zeer kleine afmetingen, speciaal gebouwd voor het doordringen in havens en nauwe vaarwaters;
2. kustonderzeeboten van beperkte grootte en actieradius, geschikt voor binnenzeeën;
3. oceaanboten voor het opereren in open zee op grote afstand van de basis;
4. onderzeebootmijnenleggers, welke speciaal zijn gebouwd om mijnen te leggen;
5. onderzeeboot bestrijders (zgn. „killer-submarines”), in het bijzonder geschikt om vijandelijke onderzeeboten aan te vallen;
6. beooorradingsonderzeeboten, welke andere onderzeeboten in zee kunnen voorzien van torpedo’s, brandstoffen en voedingsmiddelen;
7. handelsonderzeeboten, ingericht om belangrijke handelswaren en materialen aan of af te voeren door een blokkade.

In het algemeen verband van de oorlogsvloot vervult de onderzeeboot als regel een offensieve taak, berustend op haar vermogen om lange tijd van haar basis weg te blijven en ongezien op te treden in een gebied, waarin de vijand de gehele of gedeeltelijke heerschappij ter zee of in de lucht bezit. Ze is dan ook typisch het wapen van de plaatselijk zwakste partij. Door gebruik van de torpedo’s, leggen van mijnen, nabij verkenning van vijandelijke kust, afzetten van agenten of commandogroepen, redden van bemanningen van in zee gestorte vliegtuigen, geeft de onderzeeboot de vijand de handen vol. Het meest bekend is zij echter als handelsvernieler; haar optreden in Wereldoorlog I en II bracht een ware evolutie in het karakter van de handelsoorlog.

GESCHIEDENIS

Pogingen om onder water te varen zijn van oude datum. Een van de eersten op dit gebied was de Nederlander Cornelis Drebbel, die zijn boot reeds in 1620 op de Thames demonstreerde. Andere pioniers waren de Fransman de Son (1653) en de Engelsman Day (1773). In de Amerikaanse Vrijheidsoorlog werden boten gebouwd naar ontwerpen van Bushnell en Fulton. Aanvankelijk werd de ontwikkeling vertraagd door gebrek aan behoorlijke materialen en voortstuwingsmachines; de eerste boten werden met handkracht, door riemen of een schroef, voortbewogen. Pas na de invoering van een machine, gedreven door samengeperste lucht, van electrische voortstuwing en ten slotte van de verbrandingsmotoren, kwam de onderzeeboot snel tot ontwikkeling.

In vele landen werkte men daaraan mee, zoals in Spanje (Peral, 1860); in Frankrijk (Brine, 1860, Goubet, 1889, Dupuy de Lome, 1886); in Amerika (Holland, 1875); in Zweden (Nordenfeldt, 1878). Vooral in Wereldoorlog I en II werd grote voortgang gemaakt (z onderzeebootoorlog, onderzeedienst).

LUIT. T. ZEE I. P. J. S. DE JONG.

< >