Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Marcus Tullius CICERO

betekenis & definitie

(Arpinum, in het Italische Latium, 3 Jan. 106 v. Chr. - Formiae 7 Dec. 43 v.

Chr.), beroemd Romeins staatsman en redenaar, heeft een belangrijke rol vervuld in de Romeinse geschiedenis en later door zijn talrijke geschriften grote invloed gehad op de wereldbeschaving. Hij was de zoon van een Romeins ridder. Zijn opleiding genoot hij bij de redenaar Crassus en de rechtsgeleerde Mucius Scaevola, en bij enige wijsgeren van verschillende scholen. Hij trad het eerst op in 81 als verdediger van Publius Quinctius en werd in 80 bekend door zijn verdediging van Sextus Roscius Amerinus, door een gunsteling van Sulla, Chrysogonus, beschuldigd van vadermoord.

Daarna vertoefde hij in Griekenland en Klein-Azië, volgde daar colleges van wijsgeren en rhetoren, o.a. op Rhodos van Apollonius Molo en Posidonius, keerde in 77 naar Rome terug, en werd in 75 quaestor op Sicilië, waar hij zoveel aanzien verwierf, dat de Sicilianen hem in 70 de aanklacht tegen de stadhouder Verres opdroegen, die de provincie had uitgezogen. De aanklacht, later door Cicero in zes redevoeringen (zgn. Verrinaë) uitgewerkt, maakte zulk een indruk, dat reeds voor de uitspraak in het proces Verres de stad verliet. Daarna betrad Cicero het terrein der staatkunde. In 69 was hij aedilis, in 66 sprak hij als praetor ten gunste van de Lex Manilia, die Pompeius buitengewone volmachten gaf in de strijd tegen koning Mithridates van Pontus.

In 63 was hij consul en bestreed met succes de samenzwering van Catilina. De driemannen, Caesar, Crassus en Pompeius, vonden in 60 zijn invloed gevaarlijk; daarom trad op hun aansporen Publius Clodius tegen hem op en zette zijn verbanning door (58), omdat hij de Catilinarii had laten doden zonder vorm van proces. Cicero leefde als balling in Griekenland, maar werd in 57 teruggeroepen, werkte nu met de drie mannen samen, en werd in 51 stadhouder van Cilicië (in Klein-Azië). Tussen 57 en 51 vallen zijn bekendste redevoeringen Pro Caelio (56), Pro Plancio (54) en Pro Milone (Milo was in 52 beschuldigd van moord op Cicero’s vijand Clodius).

In de oorlog tussen Caesar en Pompeius was Cicero eerst neutraal. Ten slotte koos hij partij voor Pompeius en volgde deze naar Griekenland. Voor de slag bij Pharsalus verliet hij hem, verkreeg van Caesar vergiffenis en tevens verlof naar Rome terug te keren. Tijdens Caesar’s dictatuur onthield Cicero zich van politiek en sprak slechts driemaal.

De eerste keer, in 46, om Caesar’s goedheid jegens Claudius Marcellus te prijzen (Pro Marcello); daarna bepleitte hij bij Caesar de zaak van Quintus Ligarius; in 45, eveneens bij Caesar, die van Deiotarus, tetrarch van Galatia, die van een moordaanslag op Caesar beschuldigd was. Deze redevoeringen zijn bewaard. Verloren is een lofrede op de jongere Cato (46). In deze periode had hij veel huiselijk leed.Van zijn vrouw Terentia scheidde hij na een 33-jarig huwelijk. Groot verdriet berokkende hem de dood van zijn dochter Tullia. Om zich te troosten over haar verlies en zijn verlies aan politieke invloed, hield hij zich bezig met letterkundige arbeid. Uit deze tijd dagtekenen zijn Paradoxa Stoicorum (46), De finibus bonorum et malorum (45), Academica (45), Tusculanae disputationes (45), De Natura Deorum (45).

Ook zijn verloren Consolatio en Hortensius zijn uit deze periode.

Zijn rust werd afgebroken door de moord op Caesar (15 Mrt 44). Zelf was hij daarin vermoedelijk niet betrokken, maar hij trad onmiddellijk op als leider van de Senaat. Hij wilde de partijen verzoenen en bewerkte een amnestie. Toen het echter scheen, dat Antonius de plaats van Caesar zou innemen, begon Cicero de strijd met zijn beroemde eerste Philippica tegen Antonius.

Het scheen, dat de partij van de Senaat, na de nederlaag van Antonius bij Mutina, de teugels in handen had. Het 2de Driemanschap, van Octavianus, Antonius en Lepidus, verijdelde die hoop. Een der eerste vogelvrij verklaarden was Cicero. Toen hij op het punt stond te vluchten, werd hij op zijn landgoed bij Formiae door afgezonden moordenaars van kant gemaakt.

Cicero’s hoofd en rechterhand werden door Antonius te Rome op het redenaarsgestoelte ten toon gesteld.

Cicero was in de eerste plaats redenaar; dit belette hem een dieper inzicht te krijgen in de politiek van zijn tijd. Hij heeft dan ook herhaaldelijk van partij gewisseld en stond eigenlijk tussen de partijen. Door de vele brieven, die hij naliet, kennen wij zijn persoonlijk leven veel beter dan dat van andere personen der Oudheid. Daarom is het oordeel der onderzoekers over zijn ijdelheid en zwakheid vaak te hard geweest; deze zwakke man is heldhaftig gestorven.

Van zijn redevoeringen zijn buiten de bovengenoemde het meest bekend (58 zijn bewaard gebleven): vier tegen Catilina (63); Pro Quinto Roscio comoedo (67); Pro Cluentio (66; vergiftigingsaanklacht); De lege agraria (63; tegen een voorstel voor een akkerwet); Pro Murena (63; beticht van corruptie); Pro Archia poeta (62; lofrede op de dichtkunst); De domo sua (56); De provinciis consularibus (56); Pro Plancio (54; omkoping); Pro Rabirio Postumo (54; afpersing); de 14 Philippicae tegen Antonius (44 en 43). Het proza van Cicero, dat in de loop der jaren soberder en minder gezwollen werd, geldt als klassiek en wordt sedert de Renaissance als norm gesteld voor het schrijven van zuiver Latijn. Een commentaar van Quintus Asconius Pedianus op zijn redevoeringen is overgebleven.

Zijn wetenschappelijke geschriften over de welsprekendheid zijn aantrekkelijk en onderhoudend. De dialoog De Oratore (55) geeft een technische uiteenzetting en een beschouwing over de verhouding van rhetoriek en wijsbegeerte.

In de Brutus (46) tekent hij zich zelf als de bekroning van de evolutie der welsprekendheid, in de Orator (46) de volmaakte redenaar. In beide geschriften verdedigt hij zich tegen de Atticisten, die zijn stijl te gezwollen vonden.

Talrijk zijn de Brieven van Cicero, gedeeltelijk door zijn vrijgelaten slaaf Tiro na zijn dood verzameld en uitgegeven. De meeste zijn tot hooggeplaatste Romeinen of vrienden en bloedverwanten gericht, geschreven in de vrije omgangstaal en geven ons een blik achter de schermen. Aanvankelijk bestonden er vele verzamelingen Brieven van Cicero, doch van deze zijn alleen Ad familiares (16 boeken, critische uitg. van Mendelssohn, Leipzig 1893), Ad T. Atticum (16 boeken, uitgeg. door Boot, 2de dr., Amsterdam 1886), Ad Quintum (3 boeken, aan zijn broeder, toen deze propraetor was in Azië) en Ad Brutum (1 boek) bewaard gebleven.

Zijn wijsgerige verhandelingen schreef hij op gevorderde leeftijd, toen de omstandigheden hem verwijderd hielden van de politiek en hij troost zocht in de beoefening der filosofie. Hij is geen sterk, zelfstandig denker, maar brengt de Griekse wijsbegeerte onder het bereik van zijn tijdgenoten en schept een Latijnse terminologie. Zijn standpunt was in hoofdzaak dat der nieuwere Academie, nl. de scepsis. Meer dan de bespiegeling had de ethiek zijn aandacht.

Voor de reconstructie der Hellenistische wijsbegeerte (Panaetius, Posidonius, Antiochus van Ascalon, Carneades) zijn zijn werken onschatbaar. De zes boeken De republica, die fragmentarisch overgeleverd zijn, handelen over de beste regeringsvorm; de gemengde republiek der Romeinen is de beste staatsvorm, die echter vernieuwd moet worden. Het meest beroemd is de Droom van Scipio, die het werk besluit. Daarbij behoren De legibus, van welke drie boeken zijn bewaard gebleven.

In zijn Academica (slechts gedeeltelijk over) behandelde hij de mogelijkheid van zekere kennis, en in de vijf boeken De finibus bonorum et malorum de leerstellingen der Griekse wijsgerige scholen over het „hoogste goed”, als einddoel van ’s mensen handelingen. De natura Deorum (3 boeken) behelst de gedachten der Griekse wijsgeren over het wezen der Godheid. Hierbij behoren de drie boeken De divinatione, waarin hij de leer der Stoa over de voorspelling uiteenzet. Sierlijk zijn De senectute, waarin hij de ouderdom verdedigt, en De amicitia, waarin hij de aard, de oorsprong en de plichten der vriendschap nagaat. Merkwaardig is De officiis (3 boeken), opgesteld ten behoeve van zijn zoon Marcus, toen deze te Athene studeerde.

Zijn gedichten, o.a. over zijn consulaat en een vertaling van Aratus zijn slechts fragmentarisch overgeleverd en weinig fraai.

De beste uitgaven van zijn werken zijn die van Orellius (1823-1845; met registers) en Baiter en Kayser (1861-1869), naast vele uitgaven (met commentaar) van afzonderlijke boeken. Uitgaven met vertaling in Loeb’s Classical Library en Collection Guillaume Budé. Een woordenboek is dat van Merguet (7 dln, 1877-1894).

PROF. DR D. COHEN

DR G. QUISPEL

Lit.: Plutarchus gaf een biografie van Cicero; Zielinski, Cicero im Wandel der Jahrhunderte (3de dr., Leipzig 1912), een beschouwing over zijn invloed; W. Ruegg, G. und der Humanismus. Formale Untersuch. üb. Petrarca u.

Erasmus (Zürich 1946). Ned. biogr.: K. Sprey, M. T.

Cicero (A’dam 1938); Een beschrijving van zijn omgeving en tijd: Boissier, Cicéron et ses amis (Paris 1865). Mommsen heeft in zijn Römische Geschichte Cicero sterk gegispt; L, Laurand, Cicéron, I, II (Paris 1933-1934); E. Ciaceri, Cicerone, 2a ed. 1939) Staatkunde: K. Sprey, De Ciceronis politica doctrina (Zutphen 1928); H.

J. Haskell, This was C. (London 1943). Godsdienst: Cl. Beukers, Cicero’s godsdienstigheid (Nijmegen 1942).

Stijl: L. Laurand, Etude sur le style des discours de Cicéron (Paris 1931) Filosofie: R. Hirzel, Untersuchungen zu Ciceros phil. Schr. (Leipzig 1893); A.

Schmekel, Die Phil. der mittleren Stoa (Berlin 1892); I. Heinemann, Poseidonios’ metaphysische Schriften (Breslau 1928). Bekende commentaren: De Finibus (J. N.

Madvig) New York 1882; Pro Roscio (G. Landgraf) Erlangen 1884; Pro Caelio (J. v. Wageningen) Groningen 1908. Over Somnium Scipionis: P.

Boyancé, Etude sur le Songe de Scipion (Paris 1936); A. Sier, Cicero’s Somnium Sc., diss. (Nijmegen 1945). Over de Officiis: M. Pohlenz, Antikes Führertum (Leipzig I934), Over Philippicae: Hartvig Frisch, Cicero’s Fight for the Republic (Copenhaghen 1946).

< >