Hollands-Zweeds grootkoopman en industrieel van Luikse afkomst (Luik 17 Nov. 1587 - Amsterdam 19 Juni 1652), stamde uit oude kleine landadel te Chênée en was de gelijknamige zoon van een voorname ijzerkoper en gieter te Luik tevens grootgrondbezitter. Deze, Calvinist geworden, week in 1595 naar Aken uit, en in 1598 naar Dordrecht.
Louis-junior nam in 1611 de leiding van diens ijzerhandel in Dordrecht over, die tot grote bloei kwam en in 1615 naar Amsterdam werd overgeplaatst, toen De Geer commissaris werd van de Staten-Generaal voor de levering van geschut aan Zweden. In 1617 trad hij in dienst van koning Gustaaf Adolf en in 1620 pachtte hij het kroondomein Finspong bij Norrköping, later nog zeven andere, w.o. Österby en Löfsta. Hier heeft hij door het werven van Luikse bewerkers de ertsnijverheid verbeterd en ijzergieterijen opgericht. Was De Geer te Amsterdam — waar hij o.a. het zgn.
Huis met de Hoofden (in 1635 gekocht) bezat — reeds groothandelaar in geschut en wapenen, in metalen, buskruit, graan, zout en wijn, wiens schepen naar de Middellandse- en de Oostzee voeren, thans wierp hij zich op de Zweedse ijzerindustrie. Hij verkreeg vrijwel het monopolie hiervan. Ook te Amsterdam liet hij geschut boren. Als bankier was hij redder in geldelijke nood van regeringen en vorsten.
In 1627 belastte hij zich met het oppertoezicht over alle wapenfactorijen van de Zweedse kroon, en verplaatste hij zijn hoofdzetel naar Norrköping. Ten einde de gepachte kroondomeinen in eigendom te kunnen krijgen, liet hij zich in 1641 in de Zweedse adel opnemen. Te Norrköping en elders stichtte hij fabrieken, waarin van kanon tot spijker toe vervaardigd werd. Hij liet schepen op eigen werven bouwen, stichtte woningen, scholen, enz. voor de gezinnen van zijn werkvolk, terwijl op de verantwoordelijke posten familieleden de voorkeur hadden.
In de oorlog van Zweden tegen Denemarken werd hij in 1643 commissaris-generaal voor de levering aan de Zweedse marine en het leger, en bankier van het Rijk. In 1644 rustte hij te Amsterdam op eigen voorschot voor Zweden een hulpvloot uit, hetwelk bijdroeg tot Zwedens overwinning bij Femern. Na de vrede in 1645 verplaatste hij zijn hoofdzetel naar Stockholm en werd in 1649 medeoprichter en directeur van de Zweedse Afrikaanse Compagnie die de Nederlandse Westindische Compagnie beconcurreerde. De Geer heeft niet alleen tot de economische opbloei van Zweden bijgedragen.
Zijn brieven en optekeningen getuigen van diepe godsdienstzin, en deze, gepaard aan zijn propaganda voor „Het Evangelie” en aan zijn ongeëvenaarde vrijgevigheid, hebben het Protestantisme in Noord-Europa helpen consolideren. Wegens zijn begeerte de scherpe tegenstellingen daarin te verzachten, riep hij de medewerking in van Duraeus en Comenius. Laatstgenoemde vond in De Geer, in diens zoon Laurens, en ten slotte in zijn neef Jean Louis Grouwels beschermers.B. H. BOISSEVAIN
Lit.: P. de Witt, Un patricien au XVIIe siècle: L. d. G. (Paris 1885); E. W. Dahlgren, L. d.
G. (2 dln, Uppsala 1923); F. Breed vel t-v. Veen, L. d. G. (Amsterdam 1935).