Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Lodewijk willem christiaan van den berg

betekenis & definitie

kenner van het Mohamm. recht en politicus (Haarlem 19 Oct. 1845 - 3 Mrt 1927), ontving zijn opleiding aan het gymnasium te ’s-Gravenhage, de universiteit te Leiden en de Rijksinstelling tot opleiding van Oostindische ambtenaren aldaar. Hij promoveerde tot doctor in de rechtswetenschap in 1868 op een proefschrift, getiteld: De contractu do ut des, jure Mahomedano.

Hij trad in 1870 in koloniale dienst en vervulde in Oost-Indië tot 1887 verschillende rechterlijke en administratieve betrekkingen. De 11de Mei 1887 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Indische instelling te Delft en aanvaardde deze betrekking op de iste Sept. d.a.v. Dit ambt nam hij waar tot 1900, toen de genoemde instelling werd opgeheven. Van 1902-1908 was hij, als adviseur belast met werkzaamheden van wetgevende aard, verbonden aan het departement van Koloniën. In 1908 werd hij lid-secretaris der bijzondere commissie uit de staatscommissie voor de herziening van het Indisch privaat- en strafrecht. In 1910 werd hij benoemd tot burgemeester van Delft, nadat hij tevoren lid van de gemeenteraad aldaar en van de Provinciale Staten van Zuid-Holland was geworden. In 1911 werd hij gekozen tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.Bibl.: De beginselen van het Mohammedaansche recht volgens de Imams Abu Hanifit en Sjafi’i (3de dr., Leiden 1884); Le Hadhramaout et les colonies arabes dans 1'Archipel indien (Paris 1890); De afwijkingen van het Mohammedaansche familie- en erfrecht op Java en Madoera (1892); tal van opstellen in het Tijdschrift van het Batav. Gen. v. K. en Wet., de Bijdr. v. h. Kon. Inst. v. Taal-, Land- en Volkenk. van Ned.-Indië, de Gids enz.

Lit.: Snouck Hurgronje’s Verspreide Geschriften, II, 61 vlg.

< >