Brabants dichter (ca 1270 - na 1326), die na zijn studiejaren (o.a. te Parijs in 1293?) achtereenvolgens kapelaan werd te Zichem (1304) en pastoor te Velthem (1313). Op verzoek van een Antwerpse edelvrouw, Maria van Berlaer, voltooide hij in 1315 de vierde „partie” van Maerlant’s Spieghel Historiael, aan welke voortzetting hij in 1316 een vijfde „partie” toevoegde, die van 1250 tot 1316 gaat, aan de Heer van Vorne is opgedragen en grote historische waarde bezit, o.m. in verband met de slag der Gulden Sporen (1302).
In 1326 beëindigde hij een vervolg op Maerlant’s Merlijn, terwijl hij eveneens de cyclus van Lancelot bewerkte. Zeven godsdienstige gedichten, in de Spieghel Historiael verspreid, pleiten voor zijn kunstvaardigheid.DR W. VAN EEGHEN
Lit. : Versl. en Meded. der Kon. Vlaamse Academie (Gent 1952), 313 vlgg.; F. L. Ganshof, in: Album-Baur (1948).