Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Gemeenteraad

betekenis & definitie

Deze staat volgens de NEDERLANDSE Grondwet, die enkele hoofdlijnen voor het gemeentelijk bestuur trekt, aan het hoofd der gemeente. Aan hem wordt niet alleen de regeling, de wetgevende maatregelen dus, maar ook het bestuur der gemeente overgelaten.

De bepalingen van de Grondwet worden uitgewerkt in de Gemeentewet van 1851, sindsdien herhaaldelijk gewijzigd, maar waarvan de grote lijnen toch onveranderd gebleven zijn.

Volgens de wet bestaat de raad uit 7-45 leden, naar gelang van het aantal inwoners der gemeente. Zij worden gekozen voor 4 jaar, en treden met de eerste Dinsdag van September om de 4 jaar tegelijk af. Zij kunnen tussentijds steeds hun ontslag nemen en zijn herkiesbaar. Zij worden gekozen door de ingezetenen der gemeente, tevens Nederlanders of Nederlandse onderdanen, die althans 25 jaar oud zijn en niet op grond van een rechterlijke uitspraak van het kiesrecht zijn uitgesloten.

Er bestaat dus algemeen, rechtstreeks kiesrecht van mannen en vrouwen. De verkiezing geschiedt op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging.

Om lid van de raad te kunnen zijn, moet men ingezetene der gemeente zijn, tevens Nederlander of Nederlandse onderdaan, althans 23 jaar oud zijn en niet van de verkiesbaarheid zijn ontzet of uitgesloten. Voorts mag geen bloedverwantschap of zwagerschap in de eerste of tweede graad of huwelijk bestaan tussen de burgemeester en de leden van de Raad noch tussen de leden onderling. Ontstaat die toestand echter tijdens het Raadslidmaatschap, dan behoeft men vóór de afloop van zijn tijd van zitting niet af te treden. En eindelijk is het lidmaatschap van de Raad onverenigbaar met bepaalde ambten, die óf bij het toezicht op de gemeente een rol spelen óf een ondergeschiktheidsverhouding tot de gemeente meebrengen.

De Raad vergadert jaarlijks ten minste 6 maal. In grote gemeenten komen echter met betrekkelijk korte tussenpozen vergaderingen voor, waar alles wat met betrekking tot gemeentelijke zaken moet worden geregeld of veranderd, aan de orde komt. De vergaderingen zijn als regel openbaar. Dit is een van de grote verbeteringen, die de wet van 1851 heeft gebracht en waardoor het mogelijk is geworden, dat de Raad een werkelijk levend element in het stedelijk leven werd.

Echter kan een besluit genomen worden, om bepaalde zaken in het geheim te behandelen, al of niet met oplegging van verdere geheimhouding van het in de besloten vergadering besprokene. Intussen mogen bepaalde, in art. 50 der wet opgenomen, onderwerpen niet in geheime vergadering worden besproken of besloten.

Het Raadslidmaatschap is onbezoldigd; echter kan een presentiegeld voor het bijwonen van vergaderingen worden vastgesteld. Ook voor de raadsleden geldt, dat zij niet gerechtelijk vervolgbaar zijn voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd (z onschendbaarheid, parlementaire).

Voorzitter van de Raad is de burgemeester. Men heeft het denkbeeld wel overwogen, om splitsing van het burgemeesterschap en het voorzitterschap van de Raad zoal niet voor te schrijven, dan toch mogelijk te maken. En zulks uit overweging, dat het burgemeesterschap van een grote stad thans te grote eisen aan de drager van het ambt stelt, terwijl ook een uitnemend bestuurder nog niet juist een uitnemend vergaderingsleider behoeft te zijn. De achteruitgang in aanzien en invloed, die van losmaking van de band het gevolg zou zijn, heeft van het aanbrengen van deze wijziging echter doen afzien.

De Raad heeft dus een voorzitter, die hij niet zelf heeft aangewezen. Overigens kan de burgemeester ook tot lid van de Raad zijn gekozen, maar dit komt weinig voor. De gemeentesecretaris, die o.a. de Raad behulpzaam is in alles wat het hem opgedragen werk aangaat, voert de pen en doet wat de taak van de secretaris van een vergadering pleegt te zijn.

Drieërlei aard van commissies uit zijn midden kan de Raad aan het gemeentelijk werk doen deelnemen, de commissies van voorbereiding, van bijstand en ad hoe, voor een speciale taak. Onder de eerste neemt de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen, die de wet zelf noemt en waarvan de burgemeester voorzitter is, een bijzondere plaats in. De commissies van bijstand dienen om B. en W. in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente bij te staan, en ze kunnen alleen op voordracht van B. en W. tot stand komen. Alle drie soorten commissies hebben dit gemeen, dat zij alleen uit de Raadsleden zelf kunnen zijn samengesteld (behoudens dat de burgemeester voorzitter kan zijn) en dat het eigenlijke bestuur zelf haar niet kan worden opgedragen.

Pogingen om in beide opzichten meer vrijheid te geven, zijn niet geslaagd. Zij werden gedaan om de taak van de gemeentelijke organen te verlichten, resp. om in meerdere mate speciale deskundigen bij het bestuur van bepaalde onderdelen te betrekken, maar de vrees om de eenheid te verbreken, die het bestuur van de gemeente thans vormt, heeft het welslagen van dergelijke pogingen verhinderd.

De Raad staat aan het hoofd der gemeente. Dat komt uit in de wettelijke omschrijving van zijn taak. Met betrekking tot de huishouding der gemeenten heeft hij alle bevoegdheid, die niet bij de wet aan de burgemeester of aan B. en W. is opgedragen. De Gemeentewet noemt bijzondere werkzaamheden van de Raad, die echter slechts als voorbeelden, niet als uitputtende opsomming, moeten worden beschouwd.

In de eerste plaats is zijn taak een regelende, in de tweede plaats een besturende. De eerstgenoemde bevoegdheid uit zich met name in het maken van verordeningen (z gemeenteverordeningen), regelingen met een meer algemeen karakter, de tweede in het vaststellen van besluiten betreffende speciale onderwerpen, bijv. tot het kopen van huizen en dergel.

Sinds een van de jongste wijzigingen der Gemeentewet kan de Raad in zijn verordeningen B. en W. bevoegd verklaren, nadere regelen te stellen nopens bepaalde, in die verordening aangewezen, onderwerpen. Daardoor is nadere aanpassing aan de eisen der practijk mogelijk geworden. Wat zijn bestuurstaak betreft, kan hij sommige bevoegdheden, bijv. met betrekking tot het verkopen, verhuren en dgl. van gemeente-eigendommen, het indelen en beschrijven der bevolking, het aanleggen van straten, aan B. en W. overdragen. Ook door deze bepaling heeft men de practijk willen dienen (z delegatie).

Belangrijke wijziging is daardoor in werkelijkheid niet ontstaan en het probleem van de zgn. overlading van de Raad, dat voor enige decennia nogal werd besproken, is geleidelijk weer meer naar de achtergrond gekomen.

Voor het door het college gevoerd bestuur van de huishouding der gemeente — dus voor de autonome taak der gemeente; het zelfbestuur, de medewerking aan de uitvoering van hogere regelingen, staat hier buiten, maar wordt in dit opzicht de laatste tijd veel besproken — zijn de leden van het college, gezamenlijk en ieder afzonderlijk, aan de Raad verantwoording schuldig.

Sommige raadsbesluiten, met name die van geldelijke aard, behoeven de goedkeuring van Gedep. Staten; bij weigering van goedkeuring staat beroep op de Kroon open. De Kroon kan voorts een recht van vernietiging hanteren. Dit recht geldt ten aanzien van vrijwel alle verordeningen en besluiten der gemeentelijke organen en kan worden toegepast, als deze in strijd met de wet of het algemeen belang worden geacht.

Door dit middel komt tot zijn recht de begrenzing van de autonomie der delen, die in een eenheidsstaat onmisbaar is, en waardoor eenheid in het bestuur, bij alle vrijheid der onderdelen, wordt verkregen.

Zou de Raad zijn taak ten aanzien van de gemeentelijke huishouding „grovelijk verwaarlozen”, zoals de Grondwet het noemt, dan kan een wet voor die gemeente tijdelijk een van het gewone afwijkende regeling treffen. Gelukkig heeft zich dit geval maar een enkele maal voorgedaan. Alleen ten aanzien van de gemeenten Opsterland en Weststellingwerf heeft de wetgever ingegrepen (wetten van 2 Febr. 1895 Stbl. 15 en 16) en ten aanzien van de gemeente Beerta (wet van 29 Dec. 1933 Stbl. 770, ingetrokken bij de wet van 2 Aug. 1935 Stbl. 445).

Al het voorgaande had betrekking op de zgn. autonome taak der gemeente, de zorg voor het huishouden der gemeente zelf. Bovendien echter heeft de gemeente in voorkomende gevallen mede te werken aan de uitvoering van door hogere organen vastgestelde regelen. Met dit zgn. zelfbestuur heeft de raad alleen bemoeiing, als de medewerking van hem uitdrukkelijk wordt gevorderd. Over de vraag, of dit betekent, dat de Raad in de uit te voeren regeling bepaaldelijk als bevoegd orgaan moet zijn genoemd, dan of de Raad ook moet optreden —en niet B. en W., het normale orgaan voor zelfbestuur — als de uitvoeringsmaatregel naar zijn aard tot zijn taak behoort (het maken van verordeningen, het beslissen van uitgaven ten laste der gemeente) is, met name na het K.B. van 4 Mei 1937 nr 34, waarbij in strijd met de vroegere opvatting in laatstgenoemde zin werd beslist, verschil van mening niet uitgebleven.

In gevallen, waarin de Raad moet optreden, maar zijn medewerking weigert, voorzien B. en W. daarin. Zouden ook zij nalatig blijven, dan is de Commissaris der Koningin tot handelen bevoegd.

MR DR A. L. SCHOLTENS

De samenstelling van de gemeenteraad is in BELGIË bij de artt. 2 en 4 van de gemeentewet geregeld. Het aantal gemeenteraadsleden is evenredig aan het aantal inwoners der gemeente. Zo zijn er zeven gemeenteraadsleden in de gemeenten van minder dan 1000, en 45 in de gemeenten van meer dan 300000 inwoners. De gemeenteraadsleden worden verkozen door de ingezetenen der gemeente, die de ouderdom van 21 jaar hebben bereikt, die de Belgische nationaliteit bezitten en sedert zes maanden de gemeente bewonen.

De verkiezingen voor de gemeenteraad geschieden om de zes jaar op de tweede Zondag van Oct. De Raad vergadert telkens als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen. Hij wordt door het college van Burgemeester en Schepenen bijeengeroepen. Wanneer een derde van de in dienst zijnde leden het vraagt, is het college verplicht de Raad bijeen te roepen op dag en uur die aangewezen zijn.

De Raad kan geen besluiten nemen als niet de meerderheid van de in dienst zijnde leden aanwezig is. Wanneer de Raad echter tweemaal regelmatig werd bijeengeroepen kan hij geldige beslissingen nemen, welke ook het getal der aanwezige leden zij (art. 64). De burgemeester zit de gemeenteraad voor. Hij opent en sluit de vergaderingen.

Beslissingen worden bij volstrekte meerderheid genomen; bij staking van stemmen wordt het voorstel verworpen (art. 65).

De gemeenteraad regelt al wat van gemeentelijk belang is; hij beraadslaagt over elk ander onderwerp dat hem door de hogere overheid wordt voorgelegd. De bevoegdheid van de raad is onbepaald d.w.z. dat zij niet op beperkende wijze door de wet is bepaald. De besluiten van de Raad moeten alleen in de bij de wet uitdrukkelijk voorziene gevallen door de Koning of door de Bestendige Deputatie goedgekeurd worden.

De besluiten van de Raad die buiten zijn bevoegdheid vallen, die met de wet in strijd zijn, of die het algemeen belang krenken, kunnen door de gouverneur geschorst en door de Koning vernietigd worden (artt. 86 en 87).

PROF. DR A. J. MAST

Lit.: Brants-Ketelaer, Het Belgische Gemeenterecht, 5de dr. (Brussel 1947); A. Macar, Les institutions communales (Bruxelles

1933).

< >