Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LITAUEN

betekenis & definitie

(Liëtwa), een republiek, die in 1917 ontstond uit het Z.O. gedeelte van de voormalige Russische Oostzeeprovincies, maakt sedert 3 Aug. 1940, met een onderbreking van 1941-1944, als Litause Socialistische Soyjet-republiek, deel uit van de Sovjet-Unie. De oppervlakte bedraagt 81 777 km2, het aantal inwoners ca 2,7 millioen.

Het gebied bestaat uit eindmorenenlandschappen, uit bekkens met een meer of minder dikke laag grondmorenen, die ten dele zijn ingenomen door meren en moerassen (venen), en uit fluvioglaciale afzettingen, die de oerstroomdalen en de bekkens weer deels hebben opgevuld. De afwatering heeft zowel plaats onmiddellijk naar de Oostzee (Windau en Muscha) als naar de Njemen en zijrivieren (Wilija of Neris; Newawijas; Doebisa; Sesoepe). Het klimaat is gematigd continentaal (Köppense definitie: Df b) en staat nog onder oceanische invloed, vooral in het W.

De Litauers maken 80 pct van de totale bevolking uit; de voornaamste niet-Litause bevolkingselementen (Russen, Joden en Polen) zijn voor het grootste deel in de steden gevestigd. De plattelandsbevolking bestaat vrijwel geheel uit Litauers. De landelijke nederzettingen zijn van groter omvang dan de dorpen in Estland en Letland.

Landbouw, meer in het bijzonder de veeteelt, is het hoofdmiddel van bestaan. Van de totale oppervlakte wordt de helft door akkerland ingenomen, 22 pct is grasland, 16 pct is bos en 12 pct woeste grond. De akkerbouw levert vooral granen (hoofdgewas rogge; verder haver, tarwe, gerst), aardappelen (voor de varkenshouderij); vlas en groenvoedergewassen (klaver) worden afwisselend geteeld. Ook is er teelt van suikerbieten. Naast varkens worden vooral melken pluimvee gehouden. Naaldhout beslaat 70 pct van het bosareaal. Visserij wordt uitgeoefend langs de kust, met als centrum Klaipeda.

De industrie, nog in de kinderschoenen en tellende ca 2200 bedrijven met ruim 60 000 arbeidskrachten, beperkt zich vrijwel tot verwerking van de door het land voortgebrachte agrarische grondstoffen (zuivelbereiding, looierijen, vlees- benevens enkele suikerfabrieken) . Hout wordt verwerkt tot papier en houtwaren. De glas- en cementindustrie wordt thans ontwikkeld, terwijl de aanwezige textielfabrieken ingevoerde ruwe zijde, wol en katoen verwerken. De in de bodem rijkelijk aanwezige turf wordt als brandstof (o.a. in electrische centrales) benut. Uitgevoerd worden vlees, boter, vlas, hout en houtwaren.

De republiek is onderverdeeld in 4 oblastjs, nl. Wilna (Wilnius), Kaunas (Kowno), Klaipeda (Memel) en Siauliai. De hoofdstad is Wilna (1948 163000 inw.), een belangrijk spoorwegknooppunt met een uitgebreide industrie. Kaunas, de vroegere landshoofdstad, is het belangrijkste industriële centrum van de republiek. Klaipeda, een ijsvrije haven ten N. van de mond van de Njemen, heeft grote houtpulp- en papierfabrieken, benevens fineer-, textiel- en kunstmestindustrie. Ten N. van de stad, nabij Palanga, wordt barnsteen gewonnen. Overigens zijn van belang de plaatsen Panevezys en Siauliai.

Lit.: F. G. Chase, The Story of Lithuania (New York 1946); C. R. Jurgela, History of the Lithuanian Nation (New York 1948).

Taal en letterkunde,



TAAL

Het Litaus neemt wegens zijn conservatief karakter een belangrijke plaats in onder de Indo-Germaanse talen. Het heeft bijv. de dualis bewaard en kent zeven naamvallen, evenals de Slavische talen (waarmee het verwant is, zodat sommigen een praehistorische Balto-Slavische taaleenheid veronderstellen). De buigingsuitgangen zijn weinig afgesleten, zij staan, evenals het gehele klanksysteem, vrij dicht bij het Indo-Europees. Het Litaus vormt met het Lets en het in de Middeleeuwen uitgestorven Oudpruisisch de Baltische taalgroep.

Lit.: F. Kurschat, Grammatik der lit. Sprache (Halle 1876, 2de dr. 1922 in het Russisch); A. Leskien, Litauisches Lesebuch mit Grammatik u. Wörterbuch (Heidelberg 1919).

LETTERKUNDE

De Litause volkspoëzie (dainos, lyrische verzen, en raudos, treurzangen) bleef gedeeltelijk tot op heden bewaard; in de 18de eeuw raakte het Westen voor het eerst met deze ongekunstelde gedichten bekend; Lessing, Herder, Goethe uitten er hun bewondering voor. De eerste collectie dainos is van L. Reza (Königsberg 1825). Het eerste boek in het Litaus is de vertaling van Luther’s Catechismus van M. Mazvydas-Vaitkunas (Königsberg 1547). In de 16de eeuw werd ook de gehele Bijbel vertaald. De eerste wereldlijke schrijver en dichter was K. Duonelaitis (1714- 1780), predikant in Oost-Pruisen, die o.a. een gedicht over de jaargetijden Het Jaar (Metai) schreef, dat pas in 1918 gedrukt werd.

In de 19de eeuw had een nationale opleving plaats, hoewel de Poolse cultuur bleef domineren. In de geest van het volks-romantisme schreven S. Daukantas (1793-1864), schrijver van De gewoonten der oude Litauers en Vemaieten (1845) en uitgever van volksliederen, en M. Valancius (19011875), bisschop van Kaunas, die o.a. het boerenverhaal Jozef van Polangen (Planagos Juze) schreef (Wilno 1863). A. Baronas (1835-1902; 30 jaar lang docent aan het priesterseminarie te Kaunas, daarna, van 1897 af, bisschop van Seinai) werd bekend door zijn Bos van Anykkciai (Anykscin iilelis, 1858-’59), waarin hij zijn geboortestreek bezingt.

Een fnuikende invloed op de literatuur had het Russische verbod van het drukken van Litaus met Latijnse letters, als gevolg van de Poolse opstand; dit verbod gold van 1864 tot 1904. Alleen de Litauers in Oost-Pruisen en in Amerika publiceerden actief in deze tijd. Op het eind van de eeuw had niettemin een opleving plaats; van belang zijn V. Kudirka (1858-1900), wiens patriottische verzen en drama’s door de Litause jongeren met geestdrift ontvangen werden en die een der scheppers der moderne literaire taal is (hij schreef o.a. de tekst van het Litause volkslied), en Maironis (1863-1913), rector van het seminarie van Kaunas, populair dichter en voorvechter van de nationale beweging. Na 1904 verschenen er diverse tijdschriften en kwamen er talrijke jonge schrijvers naar voren, zoals J. Tumas-Vaizgantas (de roman in 3 dln Pragiedruliai (Lichtstralen), na Wereldoorlog I geschreven), de lyrici en dramaturgen Vajtkus en Gira, en Keturakis, schrijver van het klassiek geworden toneelstuk Amerika pirstyje, (Amerika in bad). Als prozaïst, criticus en dramaturg kwam Herbacauskas naar voren. In de Sovjetrepubliek Litauen kwam weinig belangrijks tot stand; te vermelden valt de roman Leeftijdgenoten van V. Mozurjunas (1948).

Lit.:GregorWirschubski,Die Entwicklung der li t. Literatur, in: Osteuropa, dl 4 (1928/’29); A. Vaiéinlaitis, An Outline of the Hist. of Lithuanian Lit. (1942).

Kunst

Litauen heeft in de bouwkunst van de Gothiek af alle stromingen van West-Europa meegemaakt. In de 12de en 13de eeuw was de bouwkunst nog Byzantijns-Russisch, waarvan de kerk van SS Boris en Gleb in Kolaza bij Grodno getuigt, hoewel deze een locale, picturale en architectonische versiering heeft, die nergens meer voorkomt. Onder invloed van het Latijns katholicisme ontwikkelde zich de Gothiek, die echter ook locale tendenties heeft (S. Anna in Wilna, 1392-’96). Het karakteristiekste monument uit de Barok is de kerk van het klooster Pazaislas bij Kaunas, door een Italiaan gebouwd. De sculptuur is alleen tijdens de Renaissance van enig belang geweest en dan pas weer met het nationaal réveil (eind 19de eeuw). De belangrijkste beeldhouwer is P. RomSa, die gaarne symbolische figuren schept en een expressief en decoratief talent bezit. De schilderkunst heeft nooit een grote vlucht genomen. De beste schilder uit de igde-20ste eeuw was de symbolist M. K. Ciurlionis.

Geschiedenis

In de 13de eeuw vormde zich een grootvorstendom Litauen, toen het Russische grootvorstendom Kiew door de Mongolen vernietigd was. Eerst in de volgende eeuw breidde dit zich geweldig uit onder grootvorst Gedimin (1316-1340). Wit-Rusland, Wladimir en Kiew werden veroverd, zodat het rijk zich over de Dnjepr en tot aan de Zwarte Zee uitstrekte. Maar daardoor verplaatste het zwaartepunt er van zich naar het Z. Gedimin gebruikte bij voorkeur Russen als ambtenaren en veldheren. Gedimin’s zoons echter konden zich ondanks de grote omvang van het grootvorstendom slecht handhaven tegenover de ridders van de Duitse Orde, waartegen zij de zware nederlaag bij Rudau leden (1370). Sterker werd de weerstand van de Litauers tegen de Duitse ridders door de personele unie met Polen (1386) ten gevolge van het huwelijk van grootvorst Jagello, kleinzoon van Gedimin, met Hedwig (Jadwiga), koningin van Polen, ook al moest Jagello zijn neef Witold als rijksbestuurder over Litauen erkennen (1392). Jagello, die als Wladislaw II de Poolse troon beklom, was tegelijk tot het Christelijk (R.K.) geloof overgegaan.

Tot 1501 had Litauen dikwijls nog eigen grootvorsten, maar toch werd het land langzamerhand geheel gekerstend en verloor het zijn zelfstandigheid. Sedert de Unie van Horodlo (1413) was de Litause adel met die van Polen verenigd, door de Unie van Lublin (1569) werd het land volkomen bij Polen ingelijfd. De Litause hoge edelen (de Radziwills, Czartoryski’s, Sapieha’s) werden geheel verpoolst. Reeds in 1667 ging een deel der Russische bezittingen van litauen (Smolensk en Kiew) aan Rusland verloren (Vrede van Androesowo). Door de Poolse Delingen (1772, 1793 en 1795) kwam de rest aan Rusland, dat daaruit de gouvernementen Kowno, Wilna, Grodno, Mohilew, Witebsk en Minsk vormde. Een klein stukje, dat in 1795 Pruisisch werd (Nieuw-Oost-Pruisen), geraakte in 1815 eveneens in Russisch bezit (gouvernement Soewalki). In 1817 werd de lijfeigenschap afgeschaft en in de tweede helft der 19de eeuw voerde de Russische regering meer en meer een politiek, die. steunende op de boeren, er op uit was de Poolse beschaving der hogere standen tegen te gaan, de bevolking te russificeren en voor de Griekse Kerk te winnen.

Gedurende Wereldoorlog I bezetten de Duitse legers Litauen reeds in 1915. In Sept. 1917 vergaderde te Wilna een Litause Landdag, die een Taryba koos (Uitvoerend Comité). Op 11 Dec. proclameerde deze laatste de onafhankelijkheid van het land. Het Duitse rijk had zijn toestemming gegeven, op voorwaarde van een militair verbond en een tolunie. De Taryba weigerde echter een prins uit het Huis Hohenzollern als koning. Na Duitslands ineenstorting bezetten de Russische Bolsjewiki het oostelijk deel van het land en Litauen kon ze niet anders kwijt dan met Poolse hulp (voorjaar 1919). Gedurende de Russisch-Poolse oorlog van 1920 trokken de communisten opnieuw binnen, maar lieten, in Polen verslagen, ten tweeden male af. Op 12 Juli 1920 werd de Vrede van Moskou gesloten, waarbij de Litause onafhankelijkheid erkend en de grensregeling getroffen werd. Maar nu maakte de Poolse generaal Zeligowski zich in volle vrede van de Litause hoofdstad Wilna meester (9 Oct. 1920). De Polen lijfden op 18 Apr. 1922 het Wilnagebied formeel bij hun staat in. Om zich schadeloos te stellen veroverden de Litauers nu op 15 Jan. 1923, gebruik makende van de Ruhrbezetting, Memelland. Een gezantenconferentie der Entente-mogendheden erkende op 16 Febr. en 15 Mrt 1923 de nieuwe grenzen, maar Litauen weigerde zich bij het verlies van Wilna neer te leggen. Inmiddels had een agrarische wet in 1922 de onteigening zonder schadeloosstelling van het groot-grondbezit gebracht.

De voornaamste Litause partijen in de volksvertegenwoordiging waren: de nationalistische Tautininkai, de R.K. Christendemocratische partij, de Boerenbond, de volkssocialisten en de sociaal-democratie. Toen bij de verkiezingen van Mei 1926 de beide laatste groepen de meerderheid behaalden, deed de leider van de eerste partij, Woldemaras, een staatsgreep (17 Dec.). Woldemaras werd dictator, ontbond het Parlement en nam strenge maatregelen niet alleen tegen de linkse partijen, maar ook tegen de R. K. kerk. In Sept. 1929 werd hij tot aftreden genoopt, maar het autocratisch bestuur der Tautininkai bleef bestendigd en werd voortaan gevoerd door de staatspresident Smetona en de eerste minister Tubelis. De nieuwe grondwet van 1938 bevestigde de autoritaire, nationalistische en corporativistische tendenties van de regering. In Mrt 1939 gaf Litauen onder druk het Memelgebied terug aan het Duitse Rijk. Op 17 Juni 1940 werd het land door Sovjet-troepen bezet, op 3 Aug. van dat jaar werd het officieel bij de Sovjet-Unie ingelijfd als Litause Socialistische Sovjet-republiek. In 1941 door de Duitsers bezet, werd het najaar 1944 door het Sovjet-leger heroverd. Wilna (Vilnjus) werd bij Litauen gevoegd en opnieuw tot hoofdstad gemaakt. Ook Memel kwam weer bij Litauen.

Lit.: H. Mortensen, Litauen, Grundzüge einer Länderkunde (Hamburg 1926); H. Chambon, La Lithuanie (Paris 1931); K. A. Jusaitis, The History of the Lithuanian Nation (1918): Klimas, Der Werdegang des litauischen Staates (1919); Storost, Litauische Geschichte (1921); Natkévicius, Aspect politique et juridique du différend Polonais-Lithuanien (1930); Domela en Ehrnerz, Leitfaden der Geschichte Litauens (1932); Anysas, Der Litauische Streit um das Wilnagebiet (1934).

< >