Nederlands filoloog en geschiedkundige (Düsseldorf 20 Juni 1805 -’s-Gravenhage 17 Sept. 1887), heeft op taalkundig, volkskundig en historisch gebied baanbrekende arbeid verricht. Hij studeerde en promoveerde (1830) te Utrecht in de rechten.
Na met weinig succes advocaat en leraar te zijn geweest, werd hij in 1852 verbonden aan het Rijksarchief te ’s-Gravenhage als medewerker van Bakhuizen van den Brink, dien hij in 1865 als rijksarchivaris opvolgde. Reeds in zijn Bespiegelingen over den aard en de ontwikkeling onzer taal (1831) betoogde hij de samenhang van taaien volkskunde en wees hij op het belang van de studie der dialecten. Achtereenvolgens verschenen van zijn hand: Nederlandsche volksoverleveringen en godenleer (1836), De Nederlandsche volksromans (1837) en Proeve van een kritisch woordenboek der Nederlandsche mythologie (1846), terwijl hij voor de Mij der Ned. Letterkunde, waarvan hij bibliothecaris was, tekstuitgaven verzorgde. De vrucht van een hem in 1838 verleende regeringsopdracht waren de 3 dln Gedenkstukken tot opheldering der Nederlandsche geschiedenis, opgezameld uit de archieven te Rijssel en op gezag van het Gouvernement uitgegeven (1842-1847), waarvan dln II en III de correspondentie van Margaretha van Oostenrijk uit 1506-1528 bevatten. Eveneens van grote betekenis waren, en zijn ten dele nog steeds, zijn Grondtrekken der Nederlandsche (zegel- en) wapenkunde (1847, 2de verm. dr. 1861) en zijn Handboek der Middel-Nederlandsche geographie (1852, 2de verb. dr. 1872), benevens de Verhandeling over de oude wijze van strafvordering in Gelderland, Holland en Zeeland, vnl. in de 13de en 14de eeuw (1842) en de studie De Baljuwen (in Het Nederlandsch Rijksarchief I, 1857).
In opdracht van de Kon. Akademie belastte hij zich met de uitgave van het Oorkondenboek van Holland en ^ee/and, tot 1299, dat in 2 dln van 1866-1873 het licht zag. Evenals in sommige van zijn andere werken is in deze belangrijke publicatie de critiek wel eens te kort geschoten.Lit.: R. Fruin, L. Ph. G. v. d. B., in: i. Jaarb. der Kon.
Akad. v. Wetensch. 1887, p. 58 vlg.; 2. Levensberichten Mij. van Letterk. 1887/8, p. 29 vlg.; 3. Verspreide Geschriften IX (1904), p. 465 vlg.