(LOR) heet het op de Eerste Haagse Vredesconferentie (1899) vastgestelde en op de Tweede Haagse Vredesconferentie (1907) herziene reglement, behorende bij het verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land. Bij dit verdrag verplichtten de verdragsstaten zich aan hun strijdkrachten te land instructies te geven, overeenstemmend met de in het L.O.R. opgenomen voorschriften.
Ook Nederland behoort tot de tot het verdrag toegetreden landen (Stbl. 1900, no 163, en 1910, no 73). In het voorschrift Velddienst, dat bij het uitbreken van Wereldoorlog II voor het Nederlandse leger van kracht was, waren de voor het leger geldende bepalingen van het L.O.R. opgenomen.Deze voorschriften, getroffen ter humanisering van de oorlogvoering, bevatten bepalingen ter bescherming zowel van hen, die tot het leger behoren, en van met dezen gelijkge stelden als van de bevolking van gebieden, waar de oorlog woedt of die door de vijand zijn bezet. Zo treft men er regels in aan ten aanzien van krijgsgevangenen (later nader uitgebreid in een bijzonder verdrag), omtrent de middelen om de vijand te benadelen (o.a is verboden vergif te bezigen of vergiftigde wapens of wapens, projectielen of stoffen, die nodeloos smarten veroorzaken, vijanden te doden of verwonden, die, de wapens neergelegd of geen middelen tot verdediging meer hebbende, zich op genade of ongenade hebben overgegeven; te verklaren, dat geen kwartier zal worden gegeven; vijandelijke eigendommen te vernielen of in beslag te nemen, behoudens in geval van gebiedende oorlogsnoodzaak; niet verdedigde steden, dorpen, woningen of gebouwen aan te vallen of te bombarderen ; een stad of plaats, zelfs als die stormenderhand is genomen, aan plundering over te leveren), omtrent de behandeling van spionnen, de capitulaties, wapenstilstand, het militair gezag op het bezette grondgebied van de vijandelijke staat. De bezetter is verplicht alles te doen, wat in zijn vermogen ligt, om de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied te herstellen en te verzekeren en wel, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in dat gebied geldende wetten. Het is hem verboden er de bevolking te noodzaken trouw aan de vijandelijke mogendheden te zweren. Hij is verplicht er de eer en de rechten van het gezin, het leven van de personen en de bijzondere eigendommen, alsmede de godsdienstige overtuigingen en de uitoefening van de erediensten te eerbiedigen. Plundering is uitdrukkelijk verboden, evenals het uitvaardigen van gemeenschappelijke straf, in geld of van andere aard, tegen de bevolking op grond van persoonlijke handelingen, waarvoor zij in haar geheel niet als hoofdelijk aansprakelijk zou kunnen worden beschouwd. Wel is hij bevoegd ter bekostiging van het bestuur van het bezette gebied belastingen te heffen en daarenboven bijzondere heffingen (contributies) te doen en vorderingen (requisities in natura en persoonlijke diensten) te eisen ter voorziening in de behoefte van het bezettingsleger. Deze vorderingen mogen niet van dien aard zijn dat zij voor de bevolking de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen haar vaderland deel te nemen. De leveringen in natura moeten geschieden tegen onmiddellijke of latere betaling. Het bezettende leger kan slechts in eigendom nemen de roerende eigendommen van de vijandelijke staat, met inbegrip van het gerede geld en de invorderbare waarden. Alle middelen te land, ter zee en in de lucht, tot vervoer van personen of goederen of tot overbrenging van berichten dienende, de wapens en krijgsmunitie kunnen in beslag worden genomen, zelfs indien zij aan bijzondere personen toebehoren, behoudens schadeloosstelling na de vrede.
Zowel Wereldoorlog I als Wereldoorlog II hebben zeer vele en ernstige inbreuken te zien gegeven op de niet op langdurige bezetting berekende regelingen van het L.O.R., dat ontstaan en vastgesteld is in een tijd, welke nog niet die vormen van totale oorlog kende, die, zoals tijdens beide Wereldoorlogen, de burgers en de volkshuishouding zo volkomen in oorlogsoperaties en oorlogvoering betrokken, en welke eveneens niet kende een land verraderlijk optreden van met de vijand samenwerkende groepen onderdanen van het bezette gebied in een omvang, als vooral tijdens Wereldoorlog II is voorgekomen. In een door het Internationale Comité van het Rode Kruis voorbereid, en op een diplomatieke conferentie te Genève op 12 Aug. 1949 aanvaard, maar nog niet in werking getreden verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd is, als aanvulling op de bepalingen van het L.O.R., een meer aan de huidige omstandigheden aangepaste regeling van de behandeling der burgerbevolking op bezet gebied neergelegd.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: J. G. G. den Beer Poortugael, Oorlogs- en Neutraliteitsrecht op den grondslag van de Conferentie van Genève van 1906 en de twee Haagsche Vredes-conferentiën (’s-Gravenhage 1907); P. Boidin, Les lois de Ia guerre et les deux Conférences de La Haye (1899-1907) (Paris 1908); H. L. van Oordt, Oorlogsstaatkunde en oorlogsregelen (dl I, Breda 1911); P. Boucher, Les conventions relatives au droit de la guerre (Rennes 1913); J. Brucy, Les traités et la réglementation du droit de la guerre (Paris 1917); A. Rol in, Le droit moderne de la guerre (3 dln, Bruxelles 1920-1921). Vert. tekst v. h. regl. in Stbl. no 73, 22 Febr. 1910: Verdrag nopens de wetten en gebruiken v. d. oorlog te land (in: Besluit bepalende de bekendmaking in het Stbl. v. 12 verdragen.... 18 Oct. 1907 ter 2de Vredesconferentie gesloten).