Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OORLOGVOERING

betekenis & definitie

Hierna worden behandeld de atomische, de biologische (of bacteriologische) en de chemische oorlogvoering, in de krijgswetenschap tegenwoordig veelal aangeduid als A.B.C.-oorlogvoering.

I. Atoomoorlogvoering.

In de atoomoorlogvoering maakt men gebruik van wapenen, waarvan de destructieve kracht wordt geleverd door atoomenergie. Deze kan zich manifesteren in de vorm van een explosie (atoombom; waterstofbom) of in de vorm van een voor het menselijk organisme gevaarlijke straling (radio-actief residu; opzettelijke verspreiding van radio-actieve stoffen).

Een explosie kan plaats hebben:

1. hoog in de lucht (ca 600 meter);
2. op geringe hoogte of op het aard- (zee-)oppervlak;
3. onder water of onder de grond.

Onder oorlogsomstandigheden is tot heden alleen de eerste methode toegepast (Japan 1945). Hierbij treden op: enorme luchtdruk; stralingen in het gebied van ultraviolet, zichtbaar licht (felle lichtflits), infrarood (warmte) en ten slotte gammastralen, identiek met röntgenstralen, maar van korter golflengte en groter penetratievermogen. De materiaalsvernieling wordt vnl. veroorzaakt door de luchtdruk, die ook verreweg het grootste aantal slachtoffers maakt, niet door directe werking, maar door secundaire oorzaken (instorten van gebouwen; vliegend puin en glas; branden). De warmte ontwikkelende straling kan branden doen ontstaan en oorzaak zijn van dodelijke brandwonden. De voor onze zintuigen niet waarneembare en daardoor zo gevreesde gammastralen, verwekkers van de „stralingsziekte”, hebben een naar verhouding gering effect; naar schatting 10 à 15 pct van het aantal slachtoffers bij de aanvallen op Japan. Bij luchtexplosies op grote hoogte ontstaat geen radio-actief residu. De sterk radio-actieve splijtingsproducten worden door de krachtige opwaartse luchtstroom naar grote hoogte gevoerd en verspreid.

Van de explosie op geringe hoogte of op het aardoppervlak zijn weinig practijkgegevens bekend. De eerste proefbom (New Mexico Juli 1945) is een voorbeeld. Men verwacht, dat de vernieling in de onmiddellijke nabijheid van het explosiepunt nog intensiever zal zijn (kratervorming), doch actieradius van luchtdruk en stralingen kleiner. In dit geval ontstaat een gevaarlijke besmetting door radio-actieve stof. Niet alleen zullen de dampvormige splijtingsproducten op door de explosie omhoog geworpen stof condenseren en op het aardoppervlak neervallen, ook bij de ontploffing vrijkomende neutronen kunnen bij treffen van bepaalde elementen in de aardkorst of ander materiaal radio-actieve isotopen doen ontstaan en op deze wijze radio-activiteit induceren. Bij luchtexplosies op grote hoogte kunnen neutronen de aarde niet of slechts in geringe hoeveelheid bereiken.

Radio-actieve besmetting is niet alleen een gevaar door gammastraling maar bovendien door aanwezigheid van bêtastralers en alphastralers, die voorkomen in splijtingsproducten en niet tot reactie gekomen bommateriaal. Door het geringe penetratievermogen in lucht vormen alpha- en bêtastralen bij hoge explosies geen gevaarfactor. Bêtastralers (emissie van electronen) kunnen op korte afstand of bij directe aanraking huidverbrandingen veroorzaken en in het lichaam (inademen; inslikken) weefsel aantasten. Alphastralers (emissie van heliumkernen) vormen uitsluitend een inwendig gevaar.

Van een ontploffing onder water- of aardoppervlak zijn tot heden alleen gegevens van de onderwater-proefexplosie te Bikini bekend. Mechanische energie wordt grotendeels op het water overgebracht in de vorm van een zich radiaal met grote snelheid verplaatsende drukgolf. Zodra de explosie zich uit het water verheft ontstaat ook luchtdruk en een zuil van water. De stralingsenergie wordt door het water geabsorbeerd, waarbij grote hoeveelheden stoom en geïnduceerde radio-activiteit ontstaan. De opgeworpen watermassa, sterk radio-actief door splijtingsproducten en inductie, valt spoedig terug onder vorming van een dichte mist of nevelwolk. Deze mist (basisgolf of base-surge) is een dodelijk gevaar.

Mensen, door de nevel omspoeld, worden blootgesteld aan straling van zeer hoge intensiteit. De mist doet een neerslag ontstaan van radio-actief residu, waardoor sterke besmetting optreedt. Bij onderwaterexplosies ontstaan watergolven van aanzienlijke hoogte.



Bescherming tegen atoomaanvallen
kan als volgt worden samengevat. Tegen de mechanische werking (luchtdruk) is dekking de enige oplossing. Ondergrondse schuilkelders bieden de beste kansen. Tegen brandwonden veroorzakende straling, die geen doordringingsvermogen bezit, is zeer lichte dekking reeds voldoende. Zelfs kleding kan een zekere mate van bescherming geven waarbij licht gekleurde kleding (reflecterend vermogen) de voorkeur heeft. De doordringende gammastraling wordt door materialen gedeeltelijk geabsorbeerd.

Hoe groter de dikte en de dichtheid van het materiaal hoe beter de afscherming. De aard en uitgestrektheid van een radio-actieve besmetting kunnen met behulp van instrumenten worden vastgesteld.

Hoewel het atoomwapen in de eerste plaats wordt beschouwd als een wapen voor het uitvoeren van strategische bombardementen op grote bevolkingsen industriecentra en men de kracht door verbeteringen heeft weten op te voeren, is het streven de laatste jaren meer gericht op een wapen voor tactisch gebruik. Men mag aannemen, dat in deze richting belangrijke vorderingen zijn gemaakt (proefnemingen in Nevada, V.S., eind 1951 begin 1952). Gezien de voortschrijdende ontwikkeling, de intensieve research en toenemende productiemogelijkheden is het waarschijnlijk te achten, dat in een toekomstige oorlog atoomprojectielen in de vorm van lichte vliegtuigbommen, geleide projectielen en zelfs granaten afgevuurd door geschut gebruikt zullen worden bij de strijd aan het front te land en ter zee.

Over de wijze van oorlogvoering waarbij opzettelijk radio-actieve stoffen worden verspreid, is tot heden nog zeer weinig bekend.

LUIT. T. Z. SD. I W. LOTSY

Lit.: The Effects of Atomic Weapons Prepared for and in co-öperation with the U.S. Dep. of Defense and the U.S. Atomic Energy Commission (Los Alamos, New Mex. 1950); P. Genaud, l’Arme Atomique (1949); Dwight E. Gray and John H. Martens, Radiation Monitoring in Atomic Defense (1951); Rapport v. d. Gomm. der Rijksverdedigingsorganisatie T.N.O. i.z. de bestrijding der gevolgen van een eventuele atoomramp.

II. Biologische oorlogvoering

Onder biologische oorlogvoering verstaat men het als wapen gebruiken van biologisch materiaal, in het bijzonder pathogene micro-organismen (bacteriën, virussoorten en schimmels) en hun giftige producten (toxinen). Met deze omschrijving is aangegeven, dat het merendeel der biologische wapens tot de ziekteverwekkers behoort; vandaar, dat ook wel van een bacteriologische oorlogvoering gesproken wordt. Daar biologische wapens nog niet zijn toegepast, moeten veronderstellingen over hun effect met reserve worden gemaakt. Vast staat, dat door opzettelijke verspreiding van ziektekiemen (door saboteurs op beperkte of door vliegtuigen op grote schaal) epidemieën verwekt kunnen worden, waarvan de omvang onder meer van de eigenschappen van de gebruikte kiem, de hygiënische standaard van het aangevallen gebied en de getroffen verdedigingsmaatregelen zal afhangen.

De ziektekiemen, die op grote schaal als biologisch wapen gebruikt kunnen worden, zijn in de eerste plaats diegene, die ook onder natuurlijke omstandigheden bij verspreiding in de lucht ziek kunnen maken (dus al dan niet uitsluitend een aerogene besmettingsweg hebben, zoals bijv. het virus der papegaaienziekte, de verwekker van de Q_-fever, pestbacillen en de miltvuurbacil). Daarnaast lenen zich voor een massale verspreiding vanuit vliegtuigen (verneveling van bacteriehoudende vloeistoffen) eveneens die ziektekiemen en toxinen, die bij een kunstmatige aerogene verspreiding ziek kunnen maken (zoals bijv. de tularaemiebacil en het botulinustoxine, die onder natuurlijke omstandigheden bij verwondingen resp. met voedingsmiddelen het lichaam binnendringen).

Bij een verspreiding op kleinere schaal (door saboteurs) kunnen ernstige gevolgen (demoralisatie) worden verwacht, die echter beperkter zullen zijn dan bij een massale verspreiding vanuit vliegtuigen. Voor deze verspreiding op kleine schaal (in voedingsmiddelen, drinkwater, in theaters enz.) lenen zich velerlei smetstoffen, o.a. typhus- en paratyphusbacteriën, choleravibrionen en ook toxinen (bijv. het botulinustoxine).

Hoewel verwacht kan worden, dat bij een biologische oorlogvoering in de eerste plaats voor de mens schadelijke ziektekiemen verspreid zullen worden, moet eveneens met de toepassing van ziektekiemen die dieren en gewassen aantasten rekening worden gehouden.

De omstandigheden, waaronder het massale gebruik van biologische wapens van militair voordeel zal zijn, zijn moeilijk te bepalen; zij zullen wel beperkter zijn dan die waaronder bijv. het gebruik van een atoombom van militair voordeel is. De voordelen van de door bacteriën verspreidende saboteurs verwekte demoralisatie liggen voor de hand.

De verdedigingsmaatregelen, die bescherming tegen biologische wapens kunnen bieden, omvatten: het onder dreigende omstandigheden nauwkeurig toezien op het vóórkomen van bepaalde besmettelijke ziekten en het in voorraad houden van genees- en voorbehoedmiddelen (maatregelen, die dus een uitbreiding in een bepaalde richting vormen van de reeds onder normale omstandigheden functionnerende gezondheidszorg); het toezien op sabotage-activiteit; het dragen van een gasmasker en het koken van water en voedingsmiddelen bij vermoeden van besmetting.

DR F. WENSINCK

Lit.: P. Desfosses, Presse Méd., 1653 (1934); J. P. Bijl, Mil. Gen. Tijdschrift, 3 (1936); G.

Merck, Chem. & Eng. News, 24, 1346 (1946); Th. Rosebury & E. A. Rabat, J. Immunol., 56, 7 (1947); Th.

Rosebury, Peace or Pestilence (New York 1949); B. J. W. Beunders, Mil. Gen. Tijdschrift, 289 (1950); Health Services and Special Weapons Defence (Washington 1950); F.

R. Philbrook, Publ. Health Rep., 65, 1616 (1950); A. D. Langmuir, Publ. Health Rep., 66, 387 (1951); M.

J. Hantover, United States Armed Forces Med. J., 11, 1795 (1951).

III. Chemische oorlogvoering.

Onder chemische oorlogvoering verstaat men het als wapen toepassen van chemicaliën, hetzij tegen personeel of materieel. Bij de toepassing tegen personeel maakt men gebruik van de vergiftige, vernevelende of brandverwekkende werking, bij die tegen materieel alleen van de laatste. Hoewel reeds in de Oudheid sprake is geweest van chemische oorlogvoering in bovenbedoelde zin en vergiftigde stoffen, rookwolken en brandwapens reeds lang voor de uitvinding van het buskruit bij de oorlogvoering werden toegepast, kan van een massaal gebruik toch eerst sprake zijn nadat de ontwikkeling der chemische industrie dit mogelijk maakte. Dit is vooral tot uiting gekomen in Wereldoorlog I toen strijdgassen, rookgordijnen en brandbommen voor het eerst systematisch op grote schaal toegepast zijn. Het gebruik van strijdgassen was sinds de Oudheid vrijwel steeds verbonden aan een bepaalde tactische situatie, nl. die waarin de verdediger te sterk verschanst was om met behulp van de meer orthodoxe wapens uit zijn stelling te worden verdreven. In deze situatie, die zich ook in Wereldoorlog I in 1915 voordeed, tracht de aanvaller de met behulp van bovenwinds in de lucht verspreide vergiften de verdediger, die hij met brisante en andere wapens niet uit zijn stelling heeft kunnen verdrijven, op slinkse wijze toch te treffen en buiten gevecht te stellen. Het is vnl. ten gevolge van het ontbreken van deze situatie in Wereldoorlog II, dat daarin geen strijdgassen zijn gebruikt, hoewel nevel en brandwapens wel op grote schaal toegepast zijn.

De strijdgassen zijn naar hun uitwerking te verdelen in een aantal categorieën en wel:



Traangassen,
bijv. chlooracetophenon. De uitwerking hiervan is hoewel niet dodelijk toch zelfs in kleine concentratie zo hinderlijk, dat zij zonder gebruik van het gasmasker volkomen buiten gevecht stelt. De traangassen danken hieraan hun veelvuldig gebruik voor oefeningsdoeleinden en als politiewapen.



Niesgassen,
bijv. diphenylchloorarsine. Ook hiervan is de uitwerking in de regel niet dodelijk, terwijl toch de uitwerking zelfs in kleine concentratie een zeer ernstige en pijnlijke prikkeling in de slijmvliezen der bovenste luchtwegen is die na enige minuten volkomen buiten gevecht stelt. In verband hiermede worden ook niesgassen in oefenings- en politiewapens toegepast.



Longvergiften,
bijv. phosgeen. De strijdgassen van dit type veroorzaken bij inademing ernstige beschadiging van het longweefsel, die slechts door prompte en langdurige medische behandeling kan worden bestreden.



Blaartrekkende strijdgassen,
bijv. mosterdgas. Strijdgassen van dit type zijn in tegenstelling tot de eerstgenoemde niet alleen vergiftig bij inademing maar ook reeds bij contact met de huid. Hierdoor ontstaan nl. na enige uren min of meer uitgebreide blaren, waarvan de genezing langdurige medische behandeling nodig maakt.



Systeemvergiften,
bijv. blauwzuur. Strijdgassen van dit type oefenen bij inademing hun vergiftige werking uit doordat zij een vitaal orgaan bijv. de hersenen vergiftigen, waardoor in het geval van blauwzuur de ademhaling stilstaat.

Aan deze reeks moeten nog worden toegevoegd de tijdens Wereldoorlog II aan beide zijden bestudeerde zenuwgassen. Hiervan berust de uitwerking op een verlamming van het zenuwstelsel, die de dood door ademstilstand tot gevolg heeft. In zeer geringe concentratie is de uitwerking beperkt tot een tijdelijke sterke vernauwing der pupillen, waardoor het gezichtsvermogen zodanig afneemt, dat de getroffene gedurende enige dagen buiten gevecht gesteld is.

Behalve naar hun uitwerking verdeelt men de strijdgassen ook naar de duur van hun werkzaamheid in het terrein. Men onderscheidt niet-persistente strijdgassen zoals phosgeen en blauwzuur, waarvan de uitwerkingsduur in het terrein door hun grote vluchtigheid slechts een kwestie van hoogstens enige tientallen minuten is. Het tactische gebruik hiervan zal vooral in de aanval van belang kunnen zijn. Daarnaast komen persistente strijdgassen als mosterdgas voor, waarvan de werkzaamheidsduur in het terrein vele uren of zelfs dagen kan bedragen. Het tactische gebruik hiervan zal vooral voor de verdediging van belang kunnen zijn. Bovendien kunnen de persistente strijdgassen bij strategisch gebruik bepaalde centra langdurig buiten gebruik stellen.

Het gebruik van chemische strijdmiddelen is slechts mogelijk in bepaalde hiertoe geëigende wapens. Aanvankelijk werd in Wereldoorlog I wel gebruik gemaakt van de voor industriële doeleinden veelvuldig toegepaste cylinders met samengeperst chloor. Deze werden in de voorste linies geplaatst en op een geschikt ogenblik geopend. Wegens de grote bezwaren aan deze methode van zgn. „gasblazen” verbonden is zij geheel verlaten. Hetzelfde geldt voor de methode van „gaswerpen’, waarbij honderdtallen dunwandige cylinders gevuld met phosgeen gelijktijdig met behulp van z.g. mijnwerpers werden geworpen naar een ten hoogste twee km verwijderd doel. Tegenwoordig denkt men voor de verspreiding van strijdgassen hoofdzakelijk gebruik te maken van artilleriemunitie raketten en vliegtuigbommen, terwijl in bepaalde gevallen misschien van sproeien uit vliegtuigtanks gebruik gemaakt kan worden.

Het gebruik van strijdgassen heeft onmiddellijk het invoeren van gasbeschermingsmiddelen in het leven geroepen. Hieronder vallen het gasmasker, de collectieve schuilplaatsen, de beschermende kleding, gasontsmettingsmiddelen, de gasdetectie en gasalarmeringsmiddelen en de uitrusting voor eerste hulp aan gaspatiënten. Het gasmasker bestaat thans algemeen uit een gelaatstuk, dat ogen, neus en mond beschermt, en een filterbus, die hiermee direct of door een slang verbonden is. De filterbus bevat een zgn. nevelfilter voor het afvangen van colloïdaal verdeelde stof en een ruimte gevuld met geïmpregneerde actieve kool. De actieve kool adsorbeert schadelijke dampen en gassen uit de lucht. De impregnatie van de kool dient voor het langs chemische weg verwijderen van die stoffen, die door adsorptie alleen onvoldoende verwijderd worden.

Dezelfde principes worden toegepast bij de inrichting van luchtzuiveringsinstallaties voor collectieve schuilplaatsen. Bij de beschermende kleding onderscheidt men kledingstukken als de gascape of de geïmpregneerde uniform, die eventueel aan alle combattanten wordt uitgereikt, en de speciale beschermende kleding bestemd voor de ontsmettingsploegen om bij hun werk te worden gedragen. De gasontsmettingsmiddelen dienen voor het opruimen van vloeibare besmettingen, hetzij op personeel of materieel. Men maakt hierbij veel gebruik van bleekpoeder. Onder de gasdetectiemiddelen komen eenvoudige voor, zoals detectiepapier, detectiekrijt of detectiestrooipoeder waarmee men een kleurverandering krijgt als zij met druppels strijdgas in aanraking komen. Daarnaast heeft men gecompliceerde detectiemiddelen, waardoor een monster te onderzoeken lucht kan worden aangezogen, waarmee vervolgens een of meer chemische identificatiereacties worden uitgevoerd. De uitrusting voor eerste hulp aan gaspatiënten zal in het algemeen al datgene moeten bevatten wat nodig is om het leven te redden als het uitstellen van de behandeling tot na aankomst op een hulpverbandplaats het nut er van illusoir zou maken.

Het gebruik van chemicaliën voor verneveling gebeurde in Wereldoorlog I nog hoofdzakelijk door het aansteken van bepaalde mengsels, die een chemische reactie aangaan, welke tot het vormen van rook of nevel aanleiding geeft, of door het doen verdampen van vloeistoffen, die met de waterdamp van de lucht nevel vormen. Een voorbeeld van het eerste principe is het zgn. hexietmengse! bestaande uit zinkpoeder en hexachlooraethaan. De tweede methode maakt o.a. gebruik van zgn. nevelzuur, chloorsulfonzuur of van titaantetrachloride. Naast deze methoden, die alle van grote hoeveelheden tamelijk kostbare chemicaliën gebruik maken, zijn tijdens Wereldoorlog II de zgn. mechanische nevelgeneratoren in zwang gekomen, waarbij, met behulp van een straal stoom, olie fijn gedispergeerd wordt tot een witte, zeer ondoorzichtige, stabiele nevel.

Ten slotte hebben ook de brandwapens een grote vlucht genomen. Naast bommen en granaten, waarin van thermiet en van magnesium gebruik gemaakt wordt voor het verkrijgen van zo hoge temperaturen, dat hierdoor branden worden verkregen, is tegen personeel veel gebruik gemaakt van granaten, waaruit brandende gele phosphor verspreid wordt, en van bommen gevuld met verdikte benzine, napalm genaamd. Van dit laatste product is ook op grote schaal gebruik gemaakt als vlammenwerperbrandstof, waarbij een veel grotere reikwijdte verkregen is dan met benzine mogelijk is.

De toekomstige ontwikkeling op het gebied der chemische oorlogvoering hangt sterk met die van andere wapens samen. Door de ontwikkeling van het luchtwapen is het mogelijk geworden grote hoeveelheden strijdgas ver in het achterland van de vijand te brengen. Of men dit doen zal hangt behalve van het onmiddellijke resultaat dat men er mee beoogt af van de retaliatie die men verwacht.

Reeds is gebleken, o.a. in de oorlog van Italië tegen Abessinië, dat het gebruik van strijdgassen tegen een tegenstander, die hierop niet is ingesteld, een groot overwicht geeft. Alleen op deze gronden reeds is het algemeen afschaffen van chemische strijdmiddelen niet te verwachten. Een groot voordeel van het gebruik van strijdgassen boven brisante en brandwapens zou kunnen zijn, dat men er bepaalde centra mee kan verlammen zonder ze te verwoesten. Tegenover het gebruik van biologische wapens is het een voordeel, dat men het te bereiken effect tevoren met veel groter nauwkeurigheid kan voorspellen.

LUIT.-KOL. J. VAN ORMONDT

Lit.: John R. Wood, Chemical Defense, J. Am. Med. Association, 145, 1264 (1951); Idem, Medical Problems in Chemical Warfare; M. W.

Bayliss, J. Am. Med. Association, 144, 606 (1950); John R. Wood, Treatment of Nerve Gas Casualities. U.S.

Armed Forces. Med. J., 11, 1609 (1951).