Chinese godin (Japans: Kwannon), die bijzondere verering geniet. Oorspronkelijk is zij de Bodhisattva Avalokitesjvara, maar in de volksvoorstelling is zij geworden tot de godin der barmhartigheid en der genade, die het hulpgeroep van mensen hoort en hen van alle kommer bevrijdt.
Zelfs de zaligheid van het Nirwana wilde zij niet genieten, zolang er nog mensen in moeite en verdriet leven. Zij wordt thans veelal voorgesteld met een kind in haar arm, omdat zij vooral wordt aangebeden door vrouwen, aan wie zij, op haar gebed, kinderzegen schenkt. Haar veelvuldige bereidwilligheid tot helpen wordt vaak gesymboliseerd in de vele armen, waarmee zij wordt uitgebeeld, alzo in staat zijnde op ontelbare wijzen hulp te verlenen. Zij wordt vooral vereerd op het eiland P’oe-T’o, in de Tsjoe-sjan Archipel gelegen, waar de beroemde tempel, aan haar gewijd, jaarlijks door duizenden gelovigen wordt bezocht. P’oe-T’o is nl. het eiland, waar zij 9 jaren in meditatie zou hebben doorgebracht, na een verblijf van enige tijd in de onderwereld,Zij wordt geïdentificeerd met Miao Sjan, dochter van koning Miao Tsjwang, die in een Chinese mythe voorkomt. Op ontelbare wijzen heeft Kwan-Yin schilders en beeldhouwers de tijden door geïnspireerd en zij vormt voor beeldende kunstenaars nog steeds een dankbaar onderwerp ter uitbeelding.
Lit.: H. Borel, Kwan Yin, een boek van de goden en de hel (2de dr. Amsterdam 1919); R. Karutz, Maria im fernen Osten. Das Problem der Kwan Yin (Leipzig 1925); K. With, Buddhistische Plastik in Japan (Wien 1920).