Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SJAN

betekenis & definitie

zijn de Mongoloïde volken, die het door rivierdalen doorsneden bergachtige gebied van Assam tot Laos bewonen. Behalve in Birma, Siam en Indo-China schijnen zij ook nog in het aangrenzende Zuid-China (Yunnan) voor te komen.

Zij staan bekend onder verschillende namen, in Assam als de Ahom, de enige Sjan-groep die haar taal vrijwel verloren heeft, in Siam als de Lao, terwijl zij in China en Birma Pai en Ngiou genoemd worden.Waarschijnlijk afkomstig uit het bergland ten N. van de Chinese provincie Sze-tsjwan moeten zij ongeveer in de 7de eeuw v. Chr. Achter-Indië zijn binnengedrongen. Politiek vormen zij geen eenheid maar zijn grotendeels georganiseerd in kleine staten (de zgn. Sjan-staten), nu verdeeld over verschillende naties. De Sjan zijn Boeddhisten, uitgezonderd de Ahom, die in meerderheid gehindoeïseerd zijn.

Polygamie is geoorloofd bij de Sjan maar alleen gebruikelijk bij de welgestelden. De afstamming is patrilineaal, maar de man trekt bij het huwelijk veelal in bij de familie van de vrouw (matrilocaal). De vrouw is een invloedrijke figuur in de Sjan-samenleving.

Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, vooral de rijstteelt op geïrrigeerde velden, terwijl voorts de katoen- en thee-cultuur van, belang zijn. Bekend zijn de Sjan om hun metaalwerk, vooral zwaarden. Zimmé en andere Sjan-plaatsen zijn centra van een levendig handelsverkeer tussen Zuid-China enerzijds en de Birmese havens en Bangkok anderzijds.

< >