heet bij mensen en apen de bovenste extremiteit; hij wordt onderverdeeld in bovenarm, onderarm en hand. Sommigen rekenen de hand niet tot de arm.
De bovenarm is door de schoudergordel met de romp en door het elleboogsgewricht met de onderarm verbonden. De verbinding tussen onderarm en hand heet merkwaardigerwijze pols (pulsus, kloppen) omdat daar de pols van de arteria radialis gemakkelijk te voelen is.Bij de apen is de arm nog volop voortbewegingsorgaan; bij den mens kunnen de armen de voortbeweging wel ondersteunen door het zwaaien bij het lopen en het optrekken bij het beklimmen van een trap, maar noodzakelijk is dit niet.
De mens gebruikt zijn armen voor andere doeleinden, zoals het gebaren en het bedienen van werktuigen. In overeenstemming met deze functie is de arm veel lichter gebouwd dan het been en beschikt hij ook over een veel grotere mate van beweeglijkheid.
Het sleutelbeen is een S-vormig gebogen stevig beenstuk, dat door een gewricht verbonden is aan het borstbeen. Het schouderblad is een platte driehoekige plaat, voorzien aan de achtervlakte van een stevige kam, terwijl van de bovenrand een kort en stevig uitsteeksel als een gekromde duim naar voren uitsteekt, het ravenbeksuitsteeksel. De zijdelingse bovenhoek van de plaat draagt een ondiepe kom voor het schoudergewricht.
Het sleutelbeen is door een gewricht met de kam van het schouderblad verbonden, zodat het schouderblad, verbonden aan het reeds beweeglijke sleutelbeen een aanzienlijke mate van bewegingsmogelijkheid bezit.
Opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp zijn lange, slanke beenstukken. Het boveneinde van het opperarmbeen draagt een bolvormige kop die te zamen met de kom van het schouderblad het schoudergewricht vormt. De vorm van de gewrichtsvlakken veroorlooft een grote mate van bewegingsvrijheid in de drie beschrijvingsrichtingen van de ruimte. Een dergelijk gewricht noemen wij een kogelgewricht. De grote bewegingsvrijheid gaat samen met een betrekkelijk geringe stevigheid, waardoor gemakkelijker luxaties (ontwrichtingen) ontstaan. De helft van alle luxaties treffen het schoudergewricht.
Het elieboogsgewricht neemt 20 pct voor zijn rekening, het sleutelbeen 5 pct en de duim eveneens 5 pct, zodat minstens 80 pct van alle luxaties aan de arm voorkomen. Men mag dit echter niet alleen op rekening van de minder stevige bouw van de arm plaatsen. De armen toch bewerkstelligen meer dan enig ander lichaamsdeel het onmiddellijk contact van ons lichaam met de buitenwereld. Het zijn dan ook niet uitsluitend de luxaties die aan de armen meer voorkomen; 50 pct van alle traumata (verwondingen) treffen de armen, terwijl deze slechts 1/7 deel van de lichaamsmassa uitmaken. Hoe belangrijk in dit verband het genoemde contact is, zien wij aan de vingers, die door 1/3 van alle traumata getroffen worden. Van de fracturen treft ruim 52 pct de armen. Vooral de fractuur van het spaakbeen komt veelvuldig voor.
Het elleboogsgewricht is een gecompliceerd gewricht, omdat daar drie beenstukken met elkaar beweeglijk verbonden zijn.
Spaakbeen en ellepijp liggen evenwijdig aan elkaar en zijn dusdanig onderling en aan het opperarmbeen verbonden dat het spaakbeen om de ellepijp kan draaien. Van de ellepijp, die reikt van elleboog tot polsgewricht, is men uitgegaan bij het vaststellen van de maat el, die zich als zodanig in de textielverkoop tot op heden heeft gehandhaafd.
Ook het polsgewricht dat onderarm en handwortel verbindt, laat een ruime beweeglijkheid in twee richtingen toe.
De handwortelbeentjes liggen in twee rijen tussen onderarm en middenhand. Zij zijn door banden onderling stevig verbonden, zodat in de handwortel zelfde beweeglijkheid slechts gering is.
Het skelet van de middenhand heeft een bouw die in hoge mate overeenkomt met die van de vingerkootjes. Lange, slanke pijpbeenderen, die aan de uiteinden verdikt zijn en daar gewrichtsvlakjes dragen, vormen dit skelet.
Iedere vinger is uit drie kootjes opgebouwd met uitzondering van de duim, die uit twee kootjes bestaat. Daardoor kunnen met de duim krachtiger bewegingen uitgevoerd worden. Bovendien heeft de duim meer bewegingsvrijheid en kan deze tegenover de andere vingers geplaatst worden.
Van de spieren van de arm is vooral de musculus biceps brachii (tweehoofdige armspier) algemeen bekend. Deze spier ligt aan de voorzijde van de bovenarm en is bij krachtige magere mensen, wanneer zij de arm buigen, als een harde, ovale zwelling te zien. De spieren die de hand en de vingers bewegen liggen grotendeels met haar spierbuiken in de buurt van de elleboog, terwijl lange pezen de spierbuiken met hand en vingers verbinden. Doordat het zwaartepunt van de spieren betrekkelijk dicht bij de romp ligt, wordt de arm bij het bewegen zo weinig mogelijk door haar eigen gewicht gehinderd.
Zenuwen en bloedvaten van de arm liggen over het algemeen goed beschermd in de diepte tussen de spieren.
De harde werkelijkheid leert menigeen de uitzonderingen op deze regel kennen. Zo loopt één der zenuwen aan de binnenachterkant van het elieboogsgewricht zo oppervlakkig, dat zij bij stoten gemakkelijk getroffen wordt, waardoor een kortdurende, prikkelende pijn ontstaat (weduwnaarspijn).
Ook de polsslagader (arteria radialis) komt bij het polsgewricht vrij dicht aan de oppervlakte. De arts maakt daarvan gebruik door deze slagader te betasten en zo de werking van het hart te controleren. Maar ook de zelfmoordenaar benut soms deze omstandigheid door die ader door te snijden.
De aderen liggen gedeeltelijk naast de slagaderen, gedeeltelijk vormen zij een onderhuids netwerk dat op de handrug en aan de voorzijde van de onderarm zichtbaar is als blauwe strepen. Deze aderen lenen zich in de medische praktijk gemakkelijk tot puncteren, hetzij om bloed af te tappen, hetzij om geneesmiddelen in te spuiten. In vroegere tijden, toen de aderlating nog in de mode was, opende men de ader die aan de duimzijde voor het elieboogsgewricht loopt, bij ziekten aan het hoofd; de ader die aan de pinkzijde loopt, bij ziekten aan de lever. De eerste ader heet derhalve nog steeds vena cephalica (hoofdader) de tweede heet vena basilica (koningsader) omdat de lever als de koning van de ingewanden werd beschouwd.
Linker en rechter arm zijn in den regel niet geheel symmetrisch. Bij 80 pct der mensen overweegt rechts over links wat betreft de kracht, de dikte en de lengte. Bij 10 pct overweegt links, terwijl bij 10 pct geen duidelijk verschil bestaat.
Over het verschil in handigheid, leze men het artikel over de hand.
Bij vrouwen is de arm veelal gracieler gebouwd dan bij mannen. Vaker dan bij mannen vinden wij bij vrouwen dat de onderarm niet in het verlengde van de bovenarm ligt, maar naar buiten afwijkt (scheve aanzet). Bovendien vinden wij bij vrouwen vaker een overstrekbaarheid van het elieboogsgewricht, waardoor de indruk kan ontstaan dat de elleboog naar voren steekt.
Merkwaardig is nog dat het Latijnse woord Brachium oorspronkelijk onderarm betekende, later voor de gehele arm gebruikt werd en thans alleen de bovenarm aanduidt. De onderarm heet nu in het Latijn antebrachium of antibrachium.
DR A. DE FROE
Lit.: z anatomie.