provincie van Zuid-China met een oppervlakte van 221 230 km2 en (1943) 14 927 400 inw., grenst in het Z.W. aan Noord-Vietnam (Tonkin) en verder aan de Chinese provincies Yun-nan, Kwei-tsjou, Hoe-nan en Kwang-toeng. De provincie omvat bijna het gehele westelijke bekken van de Si-kiang, die hier vele zijrivieren heeft, waardoor in het bergachtige gebied vele brede dalen werden uitgeslepen.
Deze dalen vormen tevens de verbindingswegen in de provincie en met de omliggende gebieden en hierin liggen ook de voornaamste steden. Er worden geringe hoeveelheden steenkool, antimoon en mangaan gevonden. De Chinezen wonen vnl. in de dalen, terwijl in de hogere delen nog zeer velen van de autochthone, weinig ontwikkelde bevolking zijn overgebleven. Rijst wordt tweemaal per jaar in de vlakten geoogst. Voorts wordt kassia, kamfer, kaneel en houtolie uitgevoerd. Een groot deel van de provincie is bedekt met subtropische bossen. De hoofdstad is Kwei-lin, andere belangrijke steden zijn: Nan-ning, Woe-tsjou, Loeng-tsjou en Soentsjou.De provinciale regering van Kwang-si was tot 1937 practisch onafhankelijk van de nationale regering. Het bewind was echter streng en goed georganiseerd. Na het uitbreken van het Chinees-Japanse conflict schaarden de Kwang-si-generaals zich echter achter de nationalistische regering. De Japanners bezetten Nanning in 1941 doch werden spoedig weer uit deze stad verdreven. De troepen van de communistische volksregering waren er in Febr. 1951 nog niet in geslaagd dit gebied te onderwerpen wegens de tegenstand van grote eenheden welbewapende, nationalistische guerrilla troepen.