Het kruis heeft unieke betekenis gekregen door de dood van Jezus Christus op Golgotha. Het kruis is het vloekhout (Gal. 3 : 13 en Deut. 21 : 23) in Israël, middel tot doodstraf voor slechts de lagere klassen bij de Romeinen, maar de apostel Paulus verklaart, dat het verre van hem is te roemen „anders dan in het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld mij gekruisigd is en ik de wereld” (Gal. 6 : 14).
Hierin heeft de dwaasheid voor de Grieken en de ergernis voor de Joden maar ook de geestelijke werkelijkheid van het „Evangelie des kruises” voor de gelovigen haar klassieke formulering gevonden (I Cor. 1 : 17 - 2 : 8). Een hoofdelement der Christelijke theologie is aldus voorgoed centraal geplaatst, tal van liederen der Kerk, gezangen van persoonlijke devotie en mystieke beschouwingen vertolken hetzelfde. Men stelde het kruis van Christus als de boom des levens tegenover de boom der kennis van goed en kwaad, de boom van de zondeval en daarom van de dood (Gen. 2 : 17). Vandaar in de beroemde processiehymne van Venantius Fortunatus, Vexilla regis prodeunt op Goede Vrijdag na de kruisverering, in de 4de strophe: regnavit a ligno deus, God regeert van het kruis af (vgl. Hervormd Gezang 36 : 4), naar de oude vertaling van Ps. 95 : 10.In talloze R.K. kerken worden partikels, deeltjes, bewaard en vereerd als relieken van het werkelijke kruis van Golgotha. Aan het terugvinden van het kruis verbindt de overlevering de naam van Helena, de moeder van Constantijn de Grote; maar noch Eusebius van Caesarea, die in 335 de inwijding van de kerk van het H. Graf te Jeruzalem van Constantijn bijwoonde, de eerste Kerkgeschiedenis en een Leven van Constantijn schreef, noch de Pelgrim van Bordeaux, die in 333 de zuil der geseling zag, weet er van. In 347 vermeldt echter bisschop Cyrillus van Jeruzalem de verering van het heilige kruis. Nadat in 614 de Perzen een helft van het kruis veroverd hadden, heroverde keizer Heraclius deze in 628. De Grieks-Orthodoxe Kerk viert op 14 Sept. het feest van het vinden en van de verhoging van het kruis; de R.K. Kerk het feest van het vinden sinds paus Gregorius de Grote (ca 600) op 3 Mei en dat van Kruisverheffing op 14 Sept. In de kerk van het heilig Kruis (Santa Croce in Gerusalemme, voormalig palatium Sessorianum) te Rome wordt als voornaamste reliek het opschrift, de titulus, van het kruis van Golgotha bewaard.
De Christenen hebben niet van den beginne het kruis, als aanduiding van het centrum hunner belijdenis, in beeld gebracht. Eerst ca 200 komt het in opschriften voor, daarna frequenter. Op vroegchristelijke sarcophagen ziet men het kruis met het monogram — niet het lichaam — van Christus en getooid met een overwinningskroon, dus dood en opstanding samenvattend (4de en 5de eeuw). Eerst daarna komt men tot de afbeelding van Christus aan het kruis, de crucifixus, het kruisbeeld, ook wel kruis met corpus (Christi) genoemd. Het Oosten ging hierin voor, de oudste voorstelling in het Westen vindt men in een paneel van de kerk van S. Sabina te Rome (5de eeuw), afgezien van het spotcrucifix van de Palatinus te Rome, waaraan een spotfiguur hangt (Lateraans Museum). Gaf het O. een realistische voorstelling, vervolgens een, die ook in de dood Christus levend voorstelt, omdat de godheid in de Heiland niet kon sterven, het W. gaf eerst sedert de 13de eeuw de zeer realistische, soms bepaald naturalistische, lijdende en stervende Heer. In de Middeleeuwen werd het gewoonte op het altaar ter herinnering aan het kruisoffer een kruisbeeld te plaatsen, hetgeen sedert paus Pius V wet is geworden (16de eeuw). Verder begon men ook grote kruisbeelden op te hangen onder de triomfboog bij de afsluiting van het priesterkoor, met rechts en links de beelden van Maria en Johannes. Bij de ingang van vele kerken vindt men een zgn. missiekruis, opgericht bij het sluiten van een grote volksmissie.
Van het enkele kruis zijn verschillende vormen in gebruik: het Latijnse kruis, het Griekse, het Antonius- of taukruis (crux commissa in onderscheiding van de beide vorige, die immissa zijn), het Petruskruis, het Andreaskruis, kruisen die de tekst van Joh. 19:19 vertonen, patriarchaalkruis, met of zonder voetsteun. In de catacomben te Rome komt enige malen als variant van het krui de swastika voor. Vroegchristelijke bedekte vormen van het kruis zijn het anker, de letter T en het Christusmonogram; in Egypte gaf men er de vorm van het hengselkruis, crux ansata, anch, het Egyptische teken voor leven, aan. In de absiden der Christelijke basilieken vindt men het kruis in mozaïek, als triomfkruis en men bezette het kruis met edelstenen (crux gemmata). Onder vele andere vormen kent men nog het Maltezer kruis, het Bourgondische of Lotharingse kruis en later, na de Reformatie, ook het Hugenotenkruis. Als versiering van de rugzijde der kazuifels heeft het de Y-vorm (gaffelkruis), dat het kruis als boom (des levens, zie boven) voorstelt, samengesteld uit onbewerkte takken. Voor de kerkdienst heeft men voorts het processiekruis en het pectoraalkruis, het kruis als bekroning van het gebouw en/of de toren en ten slotte het eenvoudige grafkruis op de begraafplaatsen on tegenwoordig hier en daar als oorlogsmonument.
PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Lit.: W. Wood Seymour, The Cross in Tradition, History and Art (London 1898); J. Hoppenot, Le crucifix dans l’histoire et dans Part (Paris 1902).