(Lat. devotio, toewijding), in haar oorspronkelijke religieuze betekenis, is de wilsact om bereidwillig zonder aarzelen en standvastig alles te doen wat tot de dienst van God behoort. Deze act veronderstelt een godsdienstige gesteltenis die opbloeit uit de deugd van godsdienstigheid (voor wie God de Heer is die recht heeft op al onze daden) en uit de liefde (die God ziet als de oneindig Volmaakte en Liefdevolle, die onze totale overgave waard is).
Deze devotie vindt niet zelden weerklank in het gevoelsleven: dan spreekt men van een gevoelige devotie. Het is zeker niet verkeerd dat het gevoel bijv. bij onze gebeden meespreekt: aldus neemt meer de hele mens aan de Godsverering deel; noodzakelijk is zij echter niet, en het zou onjuist zijn dit bijkomstige gevoel als hoofdzaak te gaan beschouwen en nastreven.In beperkte zin verstaat men onder devoties bepaalde religieuze praktijken en oefeningen, die buiten de officiële eredienst van de R.K.-Kerk beoefend worden. Zij richten zich op Christus en de heiligen en kenmerken zich door de beperktheid van haar object: bijv. de vijf wonden van Christus, een bepaalde heilige. Wanneer deze devoties niet tot eenzijdigheid en uiterlijkheid vervallen, zullen zij het Christenvolk in staat stellen de mysteries van het Christendom beter te doorleven en gemakkelijker te komen tot de devotie in haar primaire betekenis.
PROF. J. A. DE GOEY
Lit.: Alle katholieke moraalboeken; Ned. Kath. Stemmen, 1939, blz. 1 en 33.