(Carum Carvi DC) is een 2-jarig landbouw- en handelsgewas uit de familie der Schermbloemigen. Het heeft een dikke penwortel, een meestal sterk vertakte, tot 1 m hoge, kantig geribde stengel, die verspreid bebladerd is.
De bladeren zijn dubbel tot 3-voudig veervormig samengesteld. De bloemen staan in io-13-bloemige schermpjes, die tot 5-14-straIige schermen zijn samengevoegd. Ze zijn wit of rood van kleur, hebben 5 zeer kleine kelkblaadjes, 5 kroonblaadjes, 5 meeldraden, een honigschijf en een onderstandig, tweehokkig vruchtbeginsel; dit ontwikkelt zich tot een langwerpige 4 mm lange vrucht, die zich bij rijpheid in 2 sikkelvormige deelvruchtjes, het „karwijzaad” genoemd, splitst. De 4-6 mm lange en ruim 1 mm brede vruchtjes zijn over de gehele lengte voorzien van 5 opstaande ribben; tussen deze ribben bevinden zich in de vruchtwand de oliestriemen.De hierin afgescheiden aetherische olie bestaat uit het keton canon en de terpeen limoneen. Het oliegehalte varieert van 4 tot 7 pct, het carvongehalte van de olie is meestal 52 à 53 pct. Vroeger werd de karwij bijna uitsluitend geteeld voor de apotheek; tegenwoordig wordt de vrucht hoofdzakelijk gebruikt om er de olie uit af te zonderen; hiervoor geldt de Nederlandse karwij, te zamen met de Skandinavische als de beste. Uit de carvon bereidt men „Kümmel”; het limoneen doet dienst bij het parfumeren van zeep.
De gemiddelde zaadopbrengst ligt voor Nederland rond 1300 kg per ha. Groningen is de belangrijkste karwijprovincie; daarna volgt Noord-Holland. In het wild komt Carum Carvi eveneens veel voor; de cultuurvorm heeft een forsere groei en levert grotere vruchten. De rassenkeuze is beperkt: naast het Noordhollandse landras worden gebruikt de uit het landras geselecteerde Mansholtsen Kistemakers Volhouden karwij. Karwijzaad wordt onjuist wel eens komijnzaad genoemd.
Lit.: Zijlstra, Ueber Carum Carvi L. (in: Rec. d. Trav. Bot. Néerl., XIII, Groningen 1916), blz. 159-340; Tschirsch, Handb. d. Pharmacognosie III (Leipzig 1917), blz. 1091-1099; Hegi , Illustr. Flora v. Mittel-Europa (München 1926), Bd V, 2 blz. 11821187.