heet een gebergte op de grenzen van Polen en Tsjechoslowakije, dat het hoogste deel vormt van de Westelijke Karpaten en in het W. door de Moravische Poort wordt gescheiden van de Sudeten, in het O. door de Lupkowpas van de Woud-Karpaten. Het doorbraaksdal van de Dunajec, een der belangrijkste bronrivieren van de Weichsel, die op de noordzijde van de Hoge Tatra haar oorsprong heeft, verdeelt het gebergte in de West- en Oost-Beskiden.
In de WestBeskiden is de hoogste top de Babia Gora (1725 m); in de Oost-Beskiden is dit de Pekuj (1405 m). De belangrijkste pas in dit gebergte is de Jabloenkapas (550 m), die de verbinding vormt tussen het dal van de Waag en de dalen van de Oder en de Weichsel. Zowel door deze pas als door die bij Zwardow zijn spoorlijnen aangelegd. De hellingen in dit bergland zijn met bos begroeid, de hoogste gedeelten met mossen. Het gebergte bestaat vnl. uit graniet, gneis, kalk en zandsteen.