Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Boog

betekenis & definitie

(1, waterbouwkunde) is het volgens een meetkundige lijn gebogen gedeelte van de as van een spoorweg, weg voor gewoon verkeer of kanaal, dat twee rechte gedeelten van die as verbindt. Die boog is meestal een cirkelboog, soms een opeenvolging van cirkelbogen met verschillende straal; bij uitzondering worden bij wegen voor gewoon verkeer wel parabolische bogen toegepast.

Bij aard-, land- en andere ondergeschikte wegen is de straal van de boog, de zgn. kromtestraal, van weinig betekenis.(2, bouwkunde), een in bak- of natuursteen gemetseld boogvormig bouwwerkonderdeel. De boogvorm is het meest typerende element van sommige oudere bouwstijlen, zo de halve cirkel of rondboog voor de Romaanse, de spitsboog voor de Gothische stijl. In de Egyptische en Griekse bouwwerken is de boog vrijwel onbekend. De samenstellende stenen dienen naar haar plaats in de boog passend bewerkt te worden. De onderste twee stenen heten aanzet-stenen, de middensteen sluit-steen.

(3) heet in de Euclidische meetkunde een door twee punten hegrensd deel van een kromme lijn. Zo spreekt men in de vlakke meetkunde van een cirkelboog. Algemener verstaat men onder boog (ook enkelvoudige boog) de topologische afbeelding van een gesloten interval van de reële getallenrechte (z topologie).

(4 electriciteit) is een vorm van gasontlading waarbij de negatieve pool (kathode) witgloeiend moet zijn.

< >