naam van FRÄNKISCHE koningen en keizers.
Karel de Grote,
koning der Franken en keizer (2 Apr. 742 - Aken 28 Jan. 814), oudste zoon van Pippijn III, koning der Franken, en van Berthrada, ontving samen met zijn vader en met zijn broeder Karloman in 754 van paus Stephanus II de koninklijke wijding en de titel patricius Romarwrum. Na de dood van Pippijn in 768 regeerde hij over de helft van het rijk, terwijl de andere helft aan Karloman onderworpen was. Onder invloed van zijn moeder leende hij zich tot een politiek van toenadering met de Langobarden en huwde met de dochter van hun koning Desiderius; tegenover Beieren, waarvan de hertog, Tassilo III, zich tijdens Pippijns regering feitelijk onafhankelijk had gemaakt, nam Karels politiek een soortgelijke oriëntering.
Dit veranderde met de dood van Karloman in 771. Karel sloot diens kinderen van de erfenis uit, herstelde de eenheid van het rijk; in de plaats van zijn Langobardische vrouw, die hij verstoten had, huwde hij met de Alamaanse Hildegardis (gest. 783), die hem o.m. drie zoons zou schenken, Karel, Pippijn en Lodewijk. De politiek van Pippijn III werd hervat, echter met meer radicalisme. Aldus ondernam Karel van 772 af een reeks tochten tegen de plunderzieke Saksers en richtte hij in het Westen van hun land een „mark” of versterkt grensgebied op ter beveiliging van zijn rijk; tegelijkertijd werd een actie ondernomen tot Christianisering van dit heidense volk. Op verzoek van paus Hadrianus I, die de Langobarden bedreigden, trok hij naar Italië, maakte een einde aan het bestaan van het Langobardische rijk door zichzelf tot koning der Langobarden uit te roepen, begaf zich naar Rome en vestigde, ondanks alle eerbied jegens de H. Stoel, op grond van zijn titel van patricius Romanorum een protectoraat over de pauselijke staat (773-774). In 778 liet hij zich tot een tocht tegen het Islamietische Spanje verleiden; dit werd een mislukking en op de terugtocht brachten de Basken in de Pyreneeën het leger een zware nederlaag toe, terwijl de Saksers weer het Rijnland verwoestten.
Deze crisis vormt de overgang tot een nieuwe periode: de meest beslissende in Karels regering; zij leidde èn tot uitbreiding van het rijk èn tot innerlijke versteviging. Door het uitvaardigen van het capitulare (z capitularia) van Herstal (779) poogde hij een meer doelmatige werking van de staatsinstellingen te bereiken. Saksen werd na een bloedige zevenjarige oorlog veroverd en in 785, om ’s lands gehoorzaamheid en bekering tot het Christendom te verzekeren, aan een terreurregime onderworpen; het Oosten van Friesland onderging een soortgelijk lot. Voortaan vormde de Elbe de oostgrens van het rijk. In 788 werd met de afzetting van hertog Tassilo III een einde gemaakt aan de zelfstandigheid van Beieren. Nu kwam Karel in aanraking met het Turkse ruitervolk der Avaren, dat sedert de 6de eeuw de Donauvlakte beheerste en van daar uit de grensgebieden van Beieren en Italië verontrustte. In 791 ondernam hij een tocht
tegen hen zonder beslissende resultaten te bereiken. Ook werd van 785 af een begin gemaakt met de verovering van de N.O.-hoek van het Iberische Schiereiland, tot beveiliging van het Z. van Gallië. Om rekening te houden met de autonomistische stromingen in Italië en in Aquitanië — cultureel veel hoger staande dan de eigenlijke Frankische gebieden — werden resp. Karels zoons Pippijn en Lodewijk aan het hoofd dezer tot koninkrijken verheven gebieden geplaatst.
Het is tijdens deze zelfde periode dat zulke belangrijke maatregelen werden getroffen als het invoeren van schepencolleges (scabini) bij de gewone rechtbanken en het inzetten van een actie in de Kerk, strekkende tot meer tucht en regelmatigheid, tot unificatie van de gebruiken en tot verdere uitbouw van de hiërarchie, o.m. door herstel van de metropolitaanse instantie. De ontwikkeling van het onderwijs en van de copiërings- en verbeteringsbedrijvigheid van liturgische, patristische en ook van klassiek-letterkundige werken, waaruit de zgn. Karolingische Renaissance (z Karolingische cultuur) ontstond, gaat terug op maatregelen die in deze periode werden getroffen; toen was het dat de voornaamste bewerkers dezer beweging — de Engelsman Alcuinus, de Italiaan Paulus Diaconus, de Spanjaard Theodulfus — in Karels rijk werkzaam werden.
De jaren 792-793 hebben een tweede diepe crisis gekend in Karels regering: opstanden in Saksen en in Italië, Sarraceense inval in Zuid-Gallië, hongersnood, samenzwering van ’s konings bastaard Pippijn met de Bult en van groten die de voortdurende oorlogen en de koninklijke alleenheerschappij beu waren. Karel geraakte de toestand meester. De volgende jaren, tot 800, zijn een tijd van consolidatie van het gezag geweest: in Saksen gingen bezetting, onderwerping, Christianisering vooruit, echter op enigszins minder ruwe wijze; het rijk der Avaren werd in 795-796 vernietigd: het W. er van werd een Oostmark van Beieren (het latere Oostenrijk), de tot dan toe onderworpen Slavische bevolkingen uit het overige deel van de Donauvlakte werden onder Frankisch protectoraat geplaatst; in N.O.-Spanje werd een begin gemaakt met de uitbouw van een „Spaanse Mark”. Binnen het rijk ontwikkelde zich de politiek, strekkende tot orde en regelmatigheid in Kerk en Staat, verder.
De clerici die Karel omringden en in het bijzonder Alcuinus, zijn voornaamste raadgever in kerkelijke en culturele aangelegenheden, meenden dat, om de toestanden in de Kerk volkomen te saneren en om de Kerk te beschermen tegen alle mogelijke gevaren, een keizer in het Westen diende te worden aangesteld: opvolger van de grote Romeinse Christenkeizers, zou hij in hun ogen tot taak hebben Kerk en geloof te helpen uitbreiden en verdedigen. In 800 oordeelden zij dat het ogenblik gekomen was, daar de paus, Leo III, door een opstand te Rome in het gedrang was gebracht en daar te Byzantium de keizerlijke troon bezet werd door een misdadige vrouw, Irene. Karel heerste in feite, afgezien van de Britse eilanden en van de kleine Christelijke rijken in het N. van Spanje, over het ganse Christelijke Westen: hij was de aangewezen keizer. In 800 trok Karel die in de lente zijn derde echtgenote, de Alamaanse Fastrada, had verloren naar Rome en na onderhandelingen ter plaatse werd hij aldaar tot keizer uitgeroepen en op 25 Dec. door de paus gekroond. Byzantium hield dit voor een usurpatie en vreesde wellicht pogingen tot expansie te zijnen nadele. Politieke en militaire druk werd op dit rijk uitgeoefend (bezetting van Venetië, 810) om het te dwingen van zijn oppositie af te zien: in 812 erkende keizer Michael I de keizerlijke titel van Karel. Voortaan was het keizerschap géén volkomen universeel gezag meer.
De laatste — de keizerlijke — periode in de geschiedenis van Karel de Grote is er een van achteruitgang. Wel is de marca hispanica tot bezuiden Barcelona uitgebreid, wel werden maatregelen getroffen om de werking van de instellingen doeltreffender te maken, o.m. door het regelmatige uitzenden van keizerlijke commissarissen (missi dominici) op inspectie, niettemin werden in Kerk en Staat de misbruiken steeds talrijker. Het besef van een hogere verantwoordelijkheid tegenover God voor zijn eigen beleid en voor het gedrag van zijn onderdanen, dat zich bij Karel ten gevolge van de verwerving van de keizerlijke waardigheid ontwikkelde, kon dit niet verhelpen. Omkoperij en ongehoorzaamheid onder de vertegenwoordigers van het gezag, verdrukking van de zwakkeren door de machtigen, verregaande nalatigheid bij talrijke leden van de geestelijkheid schijnen endemische verschijnselen geworden te zijn. Karel de Grote, die van 794 af van Aken zijn voornaamste residentie had gemaakt, verliet ze haast niet meer sedert 808: het persoonlijke optreden van de vorst, dat een correctief was op de gebrekkige organisatie van de staat, ontbrak voortaan.
Daar zijn zoons Pippijn en Karel resp. in 810 en 811 waren overleden, liet Karel de Grote in 813 Lodewijk te Aken tot keizer uitroepen en kroonde hij hem zelf. Enkele maanden later overleed hij aldaar op 28 Jan. 814.
Zijn rijk bevond zich in bedenkelijke staat. Zulks mag echter niet de zeer voorname plaats, die Karel de Grote’s regering in de geschiedenis bekleedt, uit het oog doen verliezen. Het is zijn invloed die het Frankische stelsel van politieke en rechterlijke instellingen (z Frankische Rijk) over het ganse Christelijke Westeuropese vasteland heeft verspreid, zodat het grotendeels de basis van de instellingen der latere eeuwen is geworden. Zijn werkzaamheid heeft insgelijks op economisch gebied gevolgen gehad, o.m. dank zij zijn maatregelen in zake exploitatie van de domeinen en in zake muntverhoudingen. Het leenstelsel dat kenschetsend is voor de maatschappij van de 10de-13de eeuw in West-Europa is ontstaan in het kader van het Frankische rijk, hoofdzakelijk uit de pogingen van Karel de Grote om door de ontwikkeling van de vazalliteit een hechtere steun aan zijn gezag te geven dan het gebrekkige stelsel van staatsinstellingen vermocht te doen. De middeleeuwse Kerk heeft voortgebouwd op de basis die de hervormingen van Karel de Grote hadden geschapen en o.m. is zij de veralgemening van de Benedictijner regel in het kloosterwezen in ruime mate aan zijn optreden verschuldigd. Belangrijker dan dit alles is wellicht het door Karel de Grote genomen initiatief om — met het doel een clerus te vormen die althans een minimum van intellectuele ontwikkeling zou genieten — het onderwijs te bevorderen en handschriften te laten vermenigvuldigen: zodoende is hij voor het nageslacht de redder van de Latijnse cultuur geworden.
PROF. DR F. L. GANSHOF
Lit.: S. Abelu. B. Simson, Jahrbücher des fränkischen Reiches unter Karl dem Groszen, 2 dln (I in 2de uitg., Leipzig 1883-1888) ; Karl Heldmann, Das Kaisertum Karls d. Gr. Theorien und Wirklichkeit (1928); F.
L. Ganshof et C. Pfister, in F. Lot, C. Pfister, F. L.
Ganshof, Les destinées de l’Empire en Occident de 395 à 888 (2de uitg., Paris 1940-1941) ; A. Kleinclausz, Charlemagne (Paris 1934); J- Calmette, Charlemagne (Paris 1945); L. Halphen, Charlemagne et l’empire carolingien (Paris 1947).
Karel II de Kale,
koning der Franken en keizer (Frankfort a. d. Main 13 Juni 823 - Avrieux 6 Oct. 877), was de vierde zoon van Lodewijk de Vrome, uit diens tweede huwelijk met Judith. Het feit dat hem in 829 het recht toegekend werd een koninkrijk, hoofdzakelijk uit Alamannië bestaande, bij het overlijden van zijn vader te ontvangen, droeg er sterk toe bij de oppositie tegen zijn moeder onder de zoons uit ’s keizers eerste huwelijk en bij een aanzienlijk deel der aristocratie te versterken. Ondanks de twee opstanden van 830 en 833, waarvan de tweede voor een tijd de afzetting van de keizer als gevolg had, is de hoofdbedoeling van Lodewijk de Vrome in de laatste jaren van zijn regering geweest, aan Karel een groot deel van zijn erfenis te verzekeren. Na Lodewijks dood (840) moesten Karel en Lodewijk de Duitser tegen hun oudere broer Lotharius I strijden om hun rechten te doen gelden; pas in 843 werd bij het Verdrag van Verdun Karels deel bepaald: hij regeerde voortaan over West-Francië; de Schelde en verder een lijn die op enkele afstand ten W. van de Maas (middenloop), de Saône en de Rhône liep vormden de grens tussen zijn gebied en dat van Lotharius.
In zijn rijk had Karel de Kale het lang zeer lastig: hij moest strijden tegen de onafhankelijkheidspartij in Aquitanië, die zijn neef Pippijn II steunde, tegen de hoofden der Bretons, die insgelijks een afzonderlijk rijk wensten te stichten, tegen de Noormannen die de grote rivieren opvarend zijn gebied overal onveilig maakten, tegen bepaalde aristocratische geslachten die om hun bezittingen uit te breiden achtereenvolgens de Kroon steunden of bekampten. Groepen uit de Westfrankische aristocratie, handelende uit jaloezie op haar standgenoten die ’s konings bijzondere gunst genoten, zetten Lodewijk de Duitser in 858 er toe aan West-Francië binnen te vallen en te trachten het Karolingische eenheidsrijk te herstellen. Dank zij vooral de vastheid van houding, waarvan de aartsbisschop van Reims Hincmar blijk gaf, moest in 859 Lodewijk dit plan opgeven.
Dit verstevigde Karels gezag in zijn rijk; de Noormannen gingen wel voort met het land te teisteren ; er waren steeds opstanden, zelfs vanwege ’s konings zoon Karloman; Bretagne bleef in feite onafhankelijk. Maar in 864 verbeterde de gevangenneming van Pippijn II de toestand in Aquitanië en tegen de Noormannen werd soms met succes gestreden, o.m. door Robrecht de Dappere (de voorvader der Capetingers), die de koning in 861, als hertog, met de verdediging van Neustrië (tussen Seine en Loire) belastte. Karel de Kale had het voortaan hoofdzakelijk gemunt op de successie van zijn neef Lotharius II en, gesteund door Hincmar, spande hij zijn krachten in om de scheiding van deze koning van zijn kinderloze vrouw Theutberga te beletten.
Na Lotharius’ dood (869) viel hij diens rijk binnen, liet zich te Metz tot koning van Lotharingen wijden, maar werd in 870 gedwongen met Lodewijk de Duitser te Meersen de erfenis van hun neef te delen (volgens een lijn die ongeveer Schelde, Maas, Ourthe, Moesel, Marne, Saône en Jura volgde). Toen zijn neef keizer Lodewijk II overleed, gaf Karel aan de paus Johannes VIII de illusie dat hij sterk genoeg zou zijn om de H. Stoel tegen de Sarracenen en de tuchteloze Italiaanse adellijke geslachten te beschermen; hij trok over de Alpen, werd door de paus tot keizer gekroond, liet zich te Pavia tot koning van Italië verheffen, maar keerde naar Francia terug zonder zijn gezag aldaar gevestigd te hebben. In 877 ondernam hij een tweede tocht, maar moest voor zijn neef Karloman, een van de zoons en opvolgers van Lodewijk de Duitser, het veld ruimen. Hij overleed op de terugtocht te Avrieux, aan de voet van de Cenisiuspas op 6 Oct.
Karel de Kale heeft met grote energie gestreden om het koninklijk gezag in zijn rijk te handhaven. Het egoïsme van de hogere geestelijkheid en de schraapzucht van de aristocratie zijn echter sterker geweest. Op de toewijding van bisschoppen en graven kon hij niet rekenen : hij moest ze kopen door bisdommen, abdijen, grafelijke functies, domeinen en andere voordelen aan de hoofden en leden van bepaalde aristocratische geslachten te verlenen, wat vaak slechts kon geschieden door het onttrekken van deze functies en goederen aan de leden van andere geslachten, waardoor hij vijanden maakte. Om graven en koninklijke vazallen tevreden te stellen, burgerde zich het gebruik ook meer en meer in, graafschappen en beneficia na de dood van de titularis aan een van zijn zoons toe te kennen. Van zelfstandige vorstendommen was nog geen sprake; maar hun ontstaan werd door deze toestand voorbereid, vooral wanneer het hertogen en markgraven gold, of graven die verschillende graafschappen beheerden.
Karel de Kale was in 843 gehuwd met Ermentrudis en in 870 met Richildis, beiden uit Frankische huizen. Twee zijner kinderen uit het eerste huwelijk overleefden hem: Lodewijk de Stamelaar, die hem opvolgde en Judith, achtereenvolgens echtgenote van de koningen van Wessex Ethelwolf en Ethelbald en van graaf Boudewijn de Ijzeren, stamvader van de graven van Vlaanderen.
PROF. DR F. L. GANSHOF
Lit.: F. L. G ans hof, in F. Lot, C. Pfister, F. L.
Ganshof, Les destinées de l’Empire en Occident de 395 à 888 (2de uitg., Paris 1940-1941); F. Lot en L. Halphen, Le règne de Charles le Chauve, I (Paris 1909), R. Parisot, Le royaume de Lorraine sous les Carolingiens (Paris 1899); L. Auzias, L’Aquitaine carolingienne (Paris 1937).
Karel III de Dikke,
koning der Franken en keizer (839 - Neidingen a. d. Donau 13 Jan. 888), was de derde zoon van Lodewijk de Duitser en van diens echtgenote Hemma. In 862 huwde hij met Richarda uit een Zwabisch huis; in 887 verliet Richarda haar gemaal en trok zich in de abdij Andlau, in de Elzas, terug. Bij het overlijden van zijn vader, in 876, volgde hij hem in Zwaben op; de dood van zijn broeders Karloman (880) en Lodewijk de Jonge (882) maakte hem meester van gans Oost-Francië. Intussen had paus Johannes VIII, steeds door de Sarracenen in de klem gehouden, een beroep gedaan op zijn hulp: in 879 was Karel naar Italië getrokken en had er zich tot korting laten uitroepen; in 881 was hij er teruggekeerd en was hij te Rome tot keizer gekroond. In feite was hij in het schiereiland haast machteloos.
In Lotharingen had hij tegenover de Noormannen evenmin succes: hun kamp te Asselt (gem. Swalmen, bij Roermond) durfde hij niet bestormen; hij kocht hun terugtocht in 882 af en stond aan een hunner hoofden, Godfried, een deel van Friesland in beneficium af. Zijn legeraanvoerder in Lotharingen, graaf Hendrik, en de bisschop van Hamburg-Bremen, Rimbert, gaven blijk van meer doortastendheid en behaalden overwinningen in 883, 884 en 885 op andere Vikingerbenden. In dit laatste jaar werd Godfried op ’s keizers bevel vermoord.
In 885 hadden de groten van West-Francië Karel de Dikke, na de dood van Karloman, tot koning uitgeroepen en in het begin van 887 onderwierp de koning van Provence, Lodewijk, zich ook aan zijn oppergezag. De Karolingische eenheid was hersteld. Karel was echter niet in staat het gezag uit te oefenen. Toen een groot Noormannenleger Parijs belegerde, verscheen hij in 886 voor de stad met een aanzienlijke krijgsmacht, maar durfde geen slag leveren, kocht de aftocht der Noormannen af en liet hun toe Bourgondië te plunderen. Weldra werd men zijn onmacht beu. In 887 werd hij door de Duitse groten gedwongen zijn kanselier en voornaamste raadgever, Liutward, bisschop van Vercelli, uit zijn ambt te ontzetten.
In de herfst geraakte Arnulf, onwettige zoon van zijn broer Karloman, in opstand, gesteund door een Beierse aanhang. In Nov. werd Karel te Frankfort door iedereen verlaten. Arnulf, de nieuwe Oostfrankische koning, liet hem toe zich naar Alamannië terug te trekken. Hij overleed op 13 Jan. 888 te Neidingen aan de Donau. De gebeurtenissen van 887 maakten voorgoed een einde aan het Karolingische eenheidsrijk.
PROF. DR F. L. GANSHOF
Lit.: E. Dümmler, Geschichte des Ostfrankischen Reiches (2de uitg., 3 dln, Leipzig 1887-1888); F. L. Ganshof, in F. Lot, G. Pfister, F.
L. Ganshof, Les destinées de l'Empire en Occident de 395 k 888 (2de uitg., Paris 1940-1941) ;G. Tellenbach, Königtum und Stamme in der Werdezeit des deutschen Reiches (Weimar 1939).