Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FRANKEN

betekenis & definitie

is de naam van een groep Westgermaanse stammen, die men het eerst in het midden der 3de eeuw n. Chr. aan de Midden- en Beneden-Rijn aantreft, en die zich later meester maakten van de Romeinse gewesten in het N. van Gallië.

De naam schijnt de betekenis te hebben van „dapper” (de naam der franca, een soort speer is natuurlijk van de volksnaam afgeleid). De kern der nieuwe confederatie mag men wellicht zoeken in de Chauchen*, die op hun tocht naar het Z.W. zich eerst in het latere Salland vestigden (Salische Franken) en waaraan zich andere stammen als Chamaven, Brukteren, Ampsivariërs, Chattuariërs, Chatten enz. aansloten. In de 4de eeuw trokken ze over de Beneden-Rijn, bezetten de Betuwe, het gebied tussen de mondingen van Rijn en Schelde en later ook Toxandrië (Noordbrabant). In de 5de eeuw zakten ze af naar Gallië, waar zij steeds verder zuidwaarts drongen, totdat zij het gehele land hadden bemachtigd. Omtrent het midden der 4de eeuw onderscheidt men Salische Franken en in de 6de eeuw wordt gesproken over Ripuarische Franken. Men brengt het woord Salisch gewoonlijk in verband met Salland en verklaart dit wederom uit de naam van de IJsel (Isala). Dit is echter niet zeker; eerder kan men denken aan het woord sal (zaal), dat in talrijke plaatsnamen in het Salisch-Frankische gebied wordt aangetroffen en de naam was voor een bepaald type van huis. Ripuariërs (beter Ribuariërs) zijn de bewoners van de Rijn in het oude gebied der Ubiërs * (hoofdstad Keulen). De eerste berichten over het optreden der Franken stammen uit de tijd van keizer Aurelianus. De Menapiër Carausius, die het Romeins gebied tegen hun invallen zou beschermen, deed zich in 287 onder Diocletianus in Brittannië als keizer uitroepen en verschafte hun daardoor de gelegenheid het eiland der Batavieren en het land tot aan de Schelde te bezetten. Constantius Chlorus en Constantinus drongen hen terug, maar Julianus vond hen in Toxandrië, streed voorspoedig tegen hen, maar liet hen er wonen, om hen tot zijn bondgenoten te maken. In de 5de eeuw hernieuwden zij echter hun vijandelijkheden. Intussen hadden de Ripuarische Franken zich langs de oevers van de Rijn stroomopwaarts uitgebreid en bevonden zich in het midden der 5de eeuw op de linkeroever westwaarts tot aan de Maas en zuidwaarts tot aan de Ardennen en de Hunsrück en op de rechteroever tussen de Main en de Roer oostwaarts tot aan de Werra. Later drongen de Franken, hier ten dele uit Chatten voortkomend, door de gewesten der Alamannen en Bourgondiërs heen, op de linkeroever van de Rijn tot de Lauter, op de rechteroever tot aan de Murg, langs de Neckar tot aan de Enz en de Kocher, langs de Main tot aan de Rednitz en nog later, na de onderwerping der Slavische stammen, tot aan de bronnen van de Main.Beide afdelingen bezaten afzonderlijke wetten en rechten (Lex Salica en Lex Ripuaria). Zij vormden de grondslag der Westduitse bevolking tot aan de Neckar, de Main en de Murg, verder tot aan de Beneden-Elzas en het hoofdbestanddeel der Germaanse bevolking van België en Noord-Frankrijk. Intussen moet men bedenken, dat de naam Franken een politieke betekenis had, zodat vele stammen ten slotte zo genoemd werden, zonder oorspronkelijk tot de Franken te behoren. Dit zien wij duidelijk in Gallië, waar zij langzamerhand uit het N. opdringen. In het midden der 5de eeuw rukten zij voorwaarts naar Henegouwen en Artois en tot aan de Somme, terwijl de Ripuarische Franken de Romeinse heerschappij aan de Rijn en aan de Moezel vernietigden. Als koningen der Salische Franken in die tijd worden Merowich, de stamvader van het koninklijk geslacht der Merowingen en diens zoon Chilperik (gest. 481) genoemd. Chlodovech* (Clovis), een zoon van deze versloeg de Romeinen, behield de overhand op zijn mededingers en verenigde de Franken tot één rijk. Daarna overwon hij ook de Alamannen in de slag bij Tolbiacum en vernietigde de macht der WestGoten in het Z. van Gallië (in 507 bij Vouillé).

De uitbreiding van het Frankische volk over Gallië ging ten koste van het Germaanse karakter der veroveraars; zij werden geromaniseerd. Daaruit volgt de vraag, in hoeverre de vorming der Nederlands-Franse taalgrens met het optreden der Franken samenhangt. Men kan het zich zo voorstellen, dat de Franken bij hun vestiging in België zich in groten getale nederzetten in het vlakke N. W. gebied en daar de bevolking verdreven of aan zich assimileerden; ten Z. der taalgrens zou echter eerder van een Frankische occupatie dan van een kolonisatie moeten worden gesproken. Intussen kan men zich de gang van zaken ook anders voorstellen. De Franken vormen een politiek verbond; waar zij in Germaanse streken kwamen, sloot zich de bevolking bij hen aan en noemde zich voortaan Franken; in niet-Germaans gebied traden zij op als veroveraars en vormden daar dus een dunne bovenklasse. De geschiedschrijving, die over deze problemen zeer actief werkzaam is, is tot nog toe niet tot vaste resultaten gekomen.

PROF. DR C. VERLINDEN

Lit.: G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de Ia France, 2 dln (1896-’98); G. des Marez, Le problème de la colonisation franque et du régime agraire en Belgique (1926); F. Petri, Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nordfrankreich. Die fränkische Landnahme in Frankreich und den Niederlanden und die Bildung der westlichen Sprachgrenzen (1937), E. Gamillscheg, Germanische Siedlung in Belgien und NordFrankreich. Die fränkische Einwanderung und die Junggermanische Zuwanderung (1937); R. Stampfuss, Die Franken (1940); C. Verl in den, De Franken en Aëtius (Bijdr. voor de Gesch. d. Ned. 1946); Idem, De Frankische kolonisatie (Alg. Gesch. d. Nederlanden dl I, 1949).