Hebreeuws woord met onzekere betekenis (vormsel, schepsel? smid?), zoon van de eerste mensen en moordenaar van zijn broeder Abel. Kaïn treedt op in het boek Genesis als de stamvader van de Kaïnieten, die in het O.T. als een soort rondreizende nomaden worden voorgesteld, misschien te vergelijken met de zigeuners.
De genealogieën van de Kaïnieten, vergeleken met die van de Sethieten, bieden grote moeilijkheden. Van Hoonacker onderscheidt twee Jahwistische genealogieën. Volgens velen zijn de Sethietische en de Kaïnietische genealogie in de grond identiek: wat tot belangrijke conclusies leidt betreffende de oorspronkelijke betekenis van het Kaïnsverhaal.Lit.: W. Zimmerli, i. Mose i-n (Zürich 1943); P. Heinisch, Probleme der Biblischen Urgeschichte (Luzern 1947); S. H. Hooke, In the Beginning (Oxford 1948); G. von Rad, Das erste Buch Genesis (Göttingen 1949); E.
B. Redlich, The Early Traditions of Genesis (London 1950). - Betreffende de critische problemen: S. Mowinckel (The Two Sources of the Predeuteronomic Primeval History (JE) in Gen. 1-11 (Oslo 1937); A. van Hoonacker, De Compositione litteraria et de origine mosaica Hexateuchi (Brussel 1949).
Kaïnsteken
is het teken, dat volgens Gen. 4:15 door God aan de broedermoordenaar Kaïn werd geschonken, om te voorkomen, dat hij door bloedwraak zou worden getroffen. Waarin het bestond, is niet meer vast te stellen. Door het teken kwam Kaïn als het ware onder het asylrecht van Jahwe. De uitdrukking wordt in het Nederlands soms bij wijze van beeldspraak aangewend. Er wordt beweerd dat de uitdrukking getekenden (;wacht u voor de) van een zinspeling op het Kaïnsteken afkomstig is.
Lit.: J. Herderschee, Namen en spreekwijzen aan den Bijbel ontleend (Deventer 1940).