is een verschijnsel in vele gemeenschappen waarin het staatsverband en het overheidsgezag zwak en het familie- of stamverband daarentegen sterk is, zodat de leden van een familie, stam of clan verschuldigd zijn elkander hulp te verlenen en wraak te nemen over misdrijven jegens een lid gepleegd. Delicten binnen de clan worden door het clan-hoofd afgedaan en gestraft.
Soms geldt bij verraad en heiligschennis, ook wel bij moord, de clan-godheid als beledigd; alle clan-genoten worden daarvoor mede-verantwoordelijk gehouden tegenover de godheid en het verzoeningsmiddel is uitstoting van de dader (foris-familiatio). Tussen en boven de verschillende clans bestaat echter geen gezag, bijgevolg geen recht en moord, diefstal enz. tegen een niet-clangenoot geldt niet als misdrijf, veeleer als eervol. De andere clan reageert hierop evenwel als geheel: de leden ervan hebben, op straffe van eerloosheid en uitstoting, de plicht leden van de eerste clan te doden. In de eerste plaats rust deze plicht op de naaste mannelijke verwanten, die door de vrouwen door weeklachten worden aangespoord (rimbecco op Corsica) wraak te oefenen, niet op de dader, maar op de aanzienlijkste en waardevolle leden van de andere clan. Niet alleen vergoten bloed, ook woordbreuk, belediging, vrouwenroof, diefstal van vee, kunnen hiertoe reden geven. Door de preventieve werking kan de veiligheid van de vreemde soms groot zijn, maar indien deze preventie faalt en de bloedwraak in werking treedt, kan het gevolg zijn dat, over en weer, gehele geslachten worden uitgemoord. In de 19de eeuw waren er in Albanië streken (Toplana) waar 42 pct der mannelijke bevolking door vendetta (van Lat.: vindicta = wraak) het leven liet, het algemene gemiddelde lag bij 20 pct. Landbouw en normaal leven, bijv. schoolgaan der kinderen, werden in zulke omstandigheden volslagen onmogelijk.Een afkoopsom, weergeld of zoengeld (zgn. vrijwillige compositie) wordt in sommige streken als Zuid-Albanië niet aangenomen en ook op Corsica wordt geld ontvangen als zoen voor een gepleegde doodslag als schandelijk beschouwd: „Non si vende il sangue”.
Tegenover deze toestand van tomeloze en volkomen ongebreidelde wraakoefening over en weer (vete, inimicizia) is de talio (leven voor leven, oog om oog, zie Exodus 21: 23, en Koran II: 173 en XVI: 127) een ingrijpende beperking, die de wraak bindt aan recht en regel. Bij de talio is de stap van wraak naar sanctie gezet; ze kan opgevat worden als een begin van overheidsstraf die in opdracht of in delegatie van de gemeenschap wordt uitgevoerd door de gelaedeerde of zijn familie.
Van dit aldus geschetste beeld der bloedwraak zijn in de vroege geschiedenis van vele volken min of meer duidelijke trekken te vinden, vooral bij de Grieken en de Germaanse volken, maar ook in het Oude Testament, bij de prae-islamietische Arabieren en nog tot in onze tijd, vooral in Albanië, Zuidslavië en op Sicilië en Corsica (zie strafrecht, ontwikkeling).
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: J. Lambert, La Vengeance privée 1936 (met lit.); Juliette Durif, Le Talion et le Début de la Justice Publique (thèse Lyon 1937); David Daube, Studies in Biblical Law (Cambridge 1947); H. J. Treston, Poine, a study in Ancient Greek Blood Vengeance (London 1923); Ch. Picard, L’ancien droit hellénique et la vendetta albanaise. Rev. de l'Histoire d.
Religions tome 81 (1920); J. Pedersen, Israël (Cambr. 1926), dl I-II, blz. 378 vlg.; E. Merz, Die Blutrache bei den Israeliten (1916); Milenko R. Wesnitsch, Die Blutrache bei den Südslawen, Ztschr. f. Vergleich. Rechtswiss., dl 8 (1889) en 9 (1890); Egon Weiss, Griech.
Privatrecht, dl I (1923), blz. 200 en vlgg (met uitvoerige lit.); J. A. Drossaart Bentfort, Over de bloedwraak, in Tschr. v. Strafr. XXXIX, blz. 184 vv; Busquet, Le droit de la Vendetta et les Paci Corses (1919).