Nederlands rechtsgeleerde (Amsterdam 8 Oct. 1880), zoon van Gerard Anton (1), promoveerde in 1902 te Amsterdam op een proefschrift, getiteld De leer der nulliteiten in het burgerlijk recht. Na enige jaren advocatenpraktijk werd hij in 1910 benoemd tot hoogleraar in het strafrecht te Amsterdam. In 1917 werd hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, het volgende jaar directeur van de juridische afdeling van het secretariaat van de Volkenbond.
Van 1925-1929 was Van Hamel Hoge Commissaris van de Volkenbond te Dantzig. Ook is hij lid geweest van het Hongaars-Zuidslavische gemengde scheidsgerecht. Van 1945 tot de opheffing van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam op 1 Jan. 1950 is Van Hamel president daarvan geweest. In 1946 was hij lid van de Nederlandse delegatie naar de Parijse conferentie over de vredesverdragen met de Oosteuropese landen. Van Hamel wijdt vele van zijn geschriften aan de weg welke, naar zijn oordeel, de Nederlandse staatkunde heeft te volgen, wil Nederland zijn onafhankelijk volksbestaan kunnen handhaven.Bibl.: Handleiding Kinderwetten (1905, 4de dr. 1924); Staats- und Verwal tungsrecht des Königreichs der Niederlande (Hannover 1910); De grondslagen van nationale politiek (Amsterdam 1916); Nederland tusschen de mogendheden (Amsterdam 1918; verkort, doch aangevuld, opnieuw uitgegeven onder de titel: De vaste koers; Amsterdam 1946); De Schelde-beslommeringen (Groningen 1919) ; De macht van den Volkenbond tot het bevorderen van den vrede (Leiden 1924) ; Vaderlandsche voetsporen (Amsterdam 1942-1945); De eendracht van het land, 1641. Een schilderij van Rembrandt en een tijdvak (Amsterdam 1945); vele tijdschriftartikelen, vooral over onderwerpen van intemationaal-rechtelijke en -politieke aard.