(1) Nederlands geschiedschrijver en staatsman (Harderwijk 19 Mrt 1797 - Amsterdam 9 Dec. 1874), was een zoon van Herman Bosscha, studeerde aan het Athenaeum onder leiding van D. J. van Lennep en promoveerde 30 Nov. 1817 in de letteren.
Hij was achtereenvolgens te Amsterdam en te ’s-Gravenhage leraar aan de Latijnse school, terwijl hij de uitgave der werken van Apuleius uit de papieren van Oudendorp op de Leidse bibliotheek, door Ruhnkenius begonnen, onder de naam Apuleii opera voltooide. Bij de oprichting der Militaire Akademie te Breda (1828) werd hij benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis en letterkunde. In 1838 werd hij de opvolger van D. J. van Lennep als hoogleraar in de geschiedenis, oudheden, Griekse en Latijnse letteren aan het Athenaeum te Amsterdam. Nadat hij om gezondheidsredenen in 1851 was afgetreden, wijdde hij zich aan de politiek en werd in 1853 door het kiesdistrict Amsterdam afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hier toonde hij, die tot de conservatieven behoorde, zich bij de beraadslagingen over de Wet op het lager onderwijs (1857) een overtuigd voorstander van het openbaar onderwijs; in de jaren 1858-1861 zag hij zich belast met de portefeuille van Eredienst. Naam heeft hij zich verworven door de twee geschiedwerken: Neêrlands heldendaden te land, van de vroegste tijden af tot in deze dagen (Leeuwarden 1834-1856, 3 dln), dat een standaardwerk is voor de krijgsgeschiedenis, vooral sinds het in de 2de druk (18701875, 4 dln) het karakter van lofzang wat verloor en nog meer op degelijke bronnenstudie werd gegrondvest; verder Het leven van Willem den Tweede, Koning der Nederlanden (Amsterdam 1852), geschreven in opdracht van Willem III en daardoor wel wat te veel verheerlijkend, maar nog altijd belangrijk, omdat hij Willem II èn als kroonprins èn als koning persoonlijk goed gekend heeft.Lit.: W. J. Knoop, in Jaarb. Kon. Akad. v. Wet. (1875).
(2) zoon van de vorige, beoefenaar der wis- en natuurkunde (Breda 18 Nov. 1831 Heemstede 18 Apr. 1911), werd, nadat hij van 1857-1860 de betrekking had bekleed van assistent aan het Natuurkundig Kabinet te Leiden, in laatstgenoemd jaar benoemd tot hoogleraar in de wis- en natuurkunde aan de Militaire Akademie te Breda, schreef een uitmuntend Leerboek der Natuurkunde, dat veel werd gebruikt en samengesteld was met vermijding van het gebruik van hogere wiskunde. Hij werd in 1863 benoemd tot inspecteur van het Middelbaar Onderwijs in de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht en Limburg. Hij was in 1872 lid van de internationale metercommissie te Wenen, werd kort daarop leraar in de natuurkunde aan de Polytechnische School te Delft en in 1878 benoemd tot directeur van deze inrichting. Hij kreeg in 1885 eervol emeritaat als directeur der Polytechnische School, werd in hetzelfde jaar secretaris der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en als zodanig redacteur der door die maatschappij uitgegeven Archives néerlandaises des Sciences exactes et naturelles, en in 1899 president-curator van het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut en curator der Rijksuniversiteit te Leiden. De nieuwe druk van zijn Leerboek der natuurkunde verscheen sedert 1895 met medewerking van verschillende geleerden.
Verder gaf hij nog uit: Christiaan Huygens. Rede op den soosten gedenkdag van zijn overlijden (1895). Zijn Verspreide Geschriften verschenen van iqoi1903 in 3 dln.
Te Leiden is de universitaire leeszaal Bosscha (voor Natuurkunde) naar hem genoemd.