Deens staatsman (Halle 5 Aug. 1737 - Kopenhagen 28 Apr. 1772), van geboorte Duitser, studeerde geneeskunde te Halle en werd in 1758 benoemd tot stadsgeneesheer in (het Deense) Altona.
Betrekkingen tot de Holsteinse adel introduceerden hem bij het Deense hof en de genegenheid van de jeugdige, geestelijk ietwat gestoorde Deense koning Christiaan VII bezorgde hem de post van gezelschapsarts tijdens ’s konings reis naar Londen en Parijs in 1768. De reis verbeterde ’s konings gezondheidstoestand niet; uit Struensee’s uitvoerige ziektegeschiedenis concludeerde het moderne wetenschappelijk onderzoek, dat de koning heeft geleden aan „dementia praecox”; De Lex Regia verbood het instellen van een regentschap: een uitweg uit de moeilijkheid leek Struensee te bevorderen tot oppermachtig kabinetssecretaris. In die functie heeft hij, 18de-eeuws rationalist, maar allerminst man van karakter, enkele nuttige maatregelen getroffen ; de door hem geproclameerde drukpersvrijheid beperkte hij weer, zodra zij zich tegen hèm keerde. Immers, de Denen verbitterde hij door de onbeschaamdheid, waarmede hij zijn verhouding tot de koningin Caroline Mathilde, afficheerde. In 1771 werd hij in de gravenstand verheven.
Belangrijk motief tot de door ’s konings stiefmoeder Juliana Maria en haar zoon gesmede samenzwering, ten uitvoer gebracht medio Jan. 1772, was de vrees voor een grote vermeerdering van het koninklijke gezin : van het tweede, tijdens ’s konings huwelijk geboren kind, was Struensee waarschijnlijk de vader. De saamgezworenen dwongen de koning een bevel te tekenen tot inhechtenisneming van de koningin en van Struensee. Bijzondere commissies veroordeelden Struensee ter dood wegens schending van de Lex Regia en ontbonden ’s konings huwelijk. Veel van sympathie voor Struensee getuigende uitingen, o.a. in Douwes Dekker’s Vorstenschool, hebben haar bron in subjectieve werken, als de in 1789 anoniem verschenen en blijkbaar door bevriende hand geschreven Mémoires authentiques et intéressons.
Lit.: L. Wittich, Str. (1879); V. Lange, Fra Struensee tiden (Lund 1926); R. Schlösser, S. in der deutschen Lit. (1931); J. M. Wehmer, S. (Hamburg 1938).