of Jezaja (Hebr. Jesja’ja: „Jahwe is redding”, in de Vulgaat: Isaias), is een profeet wiens woord de politieke geschiedenis van Jeruzalem begeleid heeft gedurende de tweede helft van de 8ste eeuw v. Chr.
Aan het begin daarvan staat de zgn. Syro-Efraïmietische oorlog, wanneer de verbonden legers van Resin en Pekach tegen Achaz, de koning van Jeruzalem, optrekken (Jes. 7), welk gevaar wordt afgewend door het ingrijpen der Assyriërs, „het aan de overzijde van de Eufraat gehuurde scheermes” (7 : 20). Dit is het begin van de zgn. Assyrische periode, die voor Jeruzalem het dieptepunt bereikt met het beleg door Sanherib in 701 v. Chr. (Jes. 36-39 = ongeveer 2 Kon. 18-20). Jesaja keert zich tegen een politiek van aansluiting bij Egypte en stelt daar tegenover een „rustig afwachten en vertrouwen” (30 : 15). Dit vertrouwen op God werd merkwaardig bevestigd door de onverwachte aftocht van de Assyrische belegeraars, een gebeurtenis, waaraan Jesaja waarschijnlijk een groot deel van zijn autoriteit bij de tijdgenoten dankte.De profeet leefde in een periode, waarin zowel de algemene verwarring door de strooptochten der Assyriërs als de opkomende stadscultuur de harmonie van de boerensamenleving had verstoord en sterke tegenstellingen schiep tussen rijk en arm. Daarom herinnert zijn aanklacht tegen de rijken (vgl. Jes. 3, tegen de vrouwen van Jeruzalem) aan de prediking van Amos. Hij heeft echter zijn hoop gesteld op een vorst uit Davids dynastie, wiens geboorte hij bezingt met liederen vol Messiaanse verwachting (9:1-6, 11 : 1-9), terwijl hij de verwachting van een vrederijk voor alle volken deelt met Micha (Jes. 2:1-4= Micha 4 : 1-4)Zijn profetische begaafdheid was niet slechts auditief maar ook visionnair (vgl. het zgn. roepingsvisioen van Jes. 6), terwijl zijn prediking indruk maakte door verrassende inkleding (de liedjeszanger van Jes. 5) of door symbolische handelingen (Jes. 20, naakt en barrevoets lopen gedurende 3 jaar tot een teken voor de nederlaag van Egypte).
Het boek, dat een deel van Jesaja’s profetieën en» enkele biografische notities bewaart, kan men globaal als volgt indelen: Oudste profetieën (1-12), profetieën tegen de volkeren (13-23), de zgn. apocalypse (24-27), de Assyrische cyclus (28-35), een historisch bericht (36-39) en de zgn. deutero-Jesajaanse profetieën (40-66). De critische school heeft reeds sedert de 18de eeuw de laatste toegeschreven, aan een geestverwant en navolger uit de 6de eeuw v. Chr., vnl. wegens het noemen van Cyrus, die in 539 v. Chr. een einde maakte aan de Babylonische ballingschap. Voor zover men deze profetie niet verklaart door bovennatuurlijke inspiratie, is men. in de conservatieve school geneigd rekening te houden met actualiserende toevoegingen aan een tekst, die wel aan Jesaja zelf wordt toegeschreven. De veronderstelling van een trito-Jesaja (56-66) treedt ook in de critische school meer en meer op de achtergrond.
De bekendste gedeelten van Jes. 40-66 zijn de vier zgn. liederen van de „knecht des; Heren” (42 : 1-7, 49 : 1-7, 50 : 4-11, 52 : 1353 : 12). Deze raadselachtige gestalte, waarmee oorspronkelijk het vrome deel van Israël schijnt bedoeld te zijn, wiens lijden de schuld van zijn volk verzoent en daardoor een universeel heil voor de ganse wereld bewerkt, is bewust door Jezus op zichzelf betrokken.
Het boek Jesaja heeft in de tekstgeschiedenis van het O.T. een eigen plaats gekregen door de vondst in 1947 van handschriften uit de 2de eeuw v. Chr. Daaronder was een handschrift met al de 66 hoofdstukken van Jesaja, die slechts in geringe mate afweken van de tot dusverre bekende geschreven tekst van ruim 1000 jaar later.
PROF. DR M. A. BEEK
Lit.: A. van der Flier, J. (2 dln. Tekst en Uitleg, Groningen 1923-1926); A. v. Hoonacker, Het boek Isaias (Brugge 1932); E. J. Kissane, The Book of Isaiah (Dublin 1943); J. Ridderbos,.
J. (Korte Verkl. van de H. S., 2 dln, Kampen 1926, 1934); J. Ziegler, Isaias (Würzburg 1948); S. Mowinckel, J. (Oslo 1949);. J. Coppens, Nieuw licht over de Ebed-Jahweh-Liederen (in: Pro Regno, Pro Sanctuario, Huldeboek G. van der Leeuw, blz. 115-123, Nijkerk 1950); J.
Steinmann, Le Prophéte Isaïe. Sa vie, son oeuvre et son temps (Paris 1950).