Nederlands taalkundige en literair-historicus (Winkel N.H. 16 Nov. 1847 Amsterdam 31 Mei 1927), studeerde theologie, daarna letteren te Leiden, waar hij een leerling was van Matthias de Vries, voltooide zijn studie te Groningen en promoveerde aldaar in 1877, was leraar aan het gymnasium te Groningen 1877-’92 en werd in 1892 te Amsterdam hoogleraar in het Middelnederlands, de nieuwe Nederlandse taal- en letterkunde, het Gotisch, Angelsaksisch en Middelhoogduits; in 1910 werd hij van de oudGermaanse vakken ontheven. In 1918 trad hij af.
Als een der belangrijkste geschiedschrijvers der Nederlandse letterkunde vertegenwoordigt hij het standpunt van een objectief positivisme en onderscheidt hij zich zowel van Jonckbloet als van Kalff door zijn verwerpen van het aesthetisch oordeel als element van literatuurgeschiedenis. Te Winkel’s werk werd dan ook van anders geaarde zijde heftig aangevallen om zijn punt van uitgang en tevens om de toch geenszins objectieve levensbeschouwing, die hij soms liet blijken. Maar zijn Ontwikkelingsgang blijft niettemin als het meest volledige werk in zijn soort zijn monumentaal karakter behouden. Zijn taalkundige werken, weinig in getal, zijn verdienstelijk voor hun tijd.
Bibl.: Maerlant’s werken beschouwd als spiegel van de 13de eeuw, diss. (1877, 1892); Het kasteel in de 13de eeuw (1879); Bladzijden uit de geschiedenis der Ned. letterk. (1882, over Blasius en Vondel); Gesch. der Ned. letterk., I (1887); De N. Ned. tongvallen, atlas, 2 afl. (Leiden 1898-1901); Geschichte der niederl. Sprache, in: Grundriss der germ. Philologie, I, 5, 6 (Stuttgart 1891, 2de dr. 1901, Ned. vert. d. F. G.
Wieder, 1901); Niederl. Lit., in: Grundriss der germ. Philologie II, 1, 4 (Stuttgart 1893, 2de dr. 1901-’09); Inl. tot de gesch. der Ned. taal (1905); De ontwikkelingsgang der Ned. letterkunde (5 dln, 1908-’19, 2de dr. in 7 dln 1922-27, volt. d. W. Leendertz Jr). Uitg.: Jac. v.
Maerlant’s Roman van Torec (1875); Roman van Moriaen (1878); Esopet (1881); (met anderen) De werken v. G. A. Bredero (3 dln, 1890); P. Lenaerts v. d. Goes, Een nieu liedtboeck genaemt den druyven-tros der amoureusheyt, 2 afl. (1909).
Lit.: A. G. v. Hamel, J. te W., in: Handelingen v. d. Mij der Ned. letterk. (1927/28); A. Kluyver, J. te W., in: Jaarboek der Kon. Akad. v.
Wet. te Amsterdam (1927/28); D. Fuldauer, Prof. J. t. W., in: Het Boek, VI (1917, met bibliogr.), en XVI (1927); Gesch. v. d. letterk. der Ned., I. Alg. inl. d. F.
Baur C939); G. Brom, Geschiedschrijvers onzer letterkunde (1944); G. Karsten, 100 jaar Ned. philologie (1949).