heet een theorie, die zich kan legitimeren door het beroep op onbetwijfelbare gegevens of evidenties. Het ideaal der objectiviteit leidt alle wetenschappelijk streven.
De onderzoeker moet zich er voor hoeden te bewijzen wat hij wil, hij behoort zich te voegen naar de gegevens.Vindt in de wetenschappen dit ideaal nauwelijks bestrijding, anders is dit in de wijsbegeerte, waar de visie van de denker persoonlijk en de geestelijke atmosfeer waarin hij leeft kennelijk invloed hebben op zijn denken. Dit neemt niet weg, dat in vele wijsgerige stelsels een streven naar het objectieve of de aanspraak van dit bereikt te hebben (Hegel, Husserl) voorkomt en dat rationalistische denkers nadruk leggen op de bereikbaarheid van de ene, universele Waarheid. Terwijl de voorstanders van een objectief-geldige filosofie de wetenschappen tot voorbeeld nemen of er naar streven uit deze een synthese op te bouwen, zien anderen in de filosofie een geestelijke uitdrukking van een persoon of persoonstype die niet anders dan subjectief kan zijn en dat ook moet willen zijn (Kierkegaard, Nietzsche).