Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Jan Pieter Nicolaas LAND

betekenis & definitie

Nederlands taalgeleerde en wijsgeer (Delft 23 Apr. 1834 - Arnhem 30 Apr. 1897), studeerde te Leiden in de letteren, promoveerde in 1857 en werd belast met nasporingen op het Britsch Museum te Londen voor de Leidse bibliotheek. In 1864 werd hij hoogleraar te Amsterdam en in 1872 hoogleraar in de wijsbegeerte te Leiden, waar hij ook colleges in de Syrische en Oudsemietische letterkunde gaf.

Bibl.: Anecdota Syriaca (4 dln, 1862-1875); Redevoering over den samenhang tusschen gelooven en weten ( 1864) ; Ons hooger onderwijs (1868) ; Over uitspraak en spelling, vnl. in de Nederlandsche taal (1870) ; Het keerpunt in wijsgeerige ontwikkeling (1871) ; De hoofdstad, zetel van hooger onderwijs (1872); De eenheid van den geest (1873) ; Beginselen der analytische logica (1873) ; Recherches sur l’histoire de la Gamme arabe (Leiden 1884) ; Joannis episcopi Ephesi Commentarii de beatis orientalibus (1889); Over de kennis der Javaansche muziek (1891); Arnold Geulincx und seine Philosophie (1895) ; Het luitboek van Thysius beschreven en toegelicht (1888) ; Inleiding tot de wijsbegeerte (1889) ; De wijsbegeerte in de Nederlanden (1899, bevat een biografie van de schrijver door G. B. Spruyt).

< >