Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Arnold GEULINCX

betekenis & definitie

Nederlands wijsgeer (Antwerpen ged. 31 Jan. 1624 Leiden kort voor Qo Nov. 1669), studeerde te Leuven, werd aldaar lector (1646) en hoogleraar (1652) in de wijsbegeerte. In 1658 werd hij echter, waarschijnlijk wegens sympathie voor het Jansenisme, uit zijn ambt ontzet.

Hij liet zich daarop te Leiden als student inschrijven, ging tot het Calvinisme over, huwde, kreeg machtiging tot het geven van wijsgerige colleges (1659) en werd er tot lector (1662) en buitengewoon hoogleraar in de wijsbegeerte (1665) benoemd. Geulincx bouwde het stelsel van zijn leermeester Descartes nog consequenter uit. Had deze, ondanks hun heterogeen karakter, toch nog enige wisselwerking tussen ziel en lichaam aangenomen, Geulincx laat de „influxus” geheel vallen. Systematisch (niet historisch) vormt zijn leer daardoor de overgang van die van Descartes naar de evenwijdigheidsleer van Spinoza.

Geulincx ziet het nu verder zo, dat de wilsdaad en de zintuiglijke prikkel aanleiding (causa-occasionalis) zijn voor God om telkens de bijbehorende lichamelijke handeling resp. gewaarwording teweeg te brengen. Dit occasionalisme heeft onder de verdere Cartesianen veel aanhang gevonden en is ook door Malebranche uitgewerkt. Doordat de dingen zelf nauwelijks werken, boeten zij, van dit standpunt uit gezien, aan zelfstandigheid in. De gedachte van de afhankelijkheid van alles van God, die er uit voortvloeit, treft men ook aan in Geulincx’ ethiek.j. j. POORTMAN

Bibl. Quaestiones quod libeticae (1653, 2dedr. 1665: Saturnalia); Logica (1662); Methodus inveniendi argumenta (1663); Devirtute (1664, 1665; Ned. vert.: Van de hooftdeuchden, 1666; herdr. d. J. P.

N. Land 1895); Ethica (1675, Ned. vert.: De zedekonst, 1690); Compendium physicae (1688); Annotata ad R. Cartesii principia (1690); Metaphysica (1691, Ned. vert.: De geestkunde 1696); Opera philosophica (3 dln, 1891-1893).

Lit.: E. Pfleiderer A. G. (1882); V. van der Haeghen, G., (1886); J. P.

N. Land, A. G. und seine Philosophie (1895); A. Eekhof, De wijsgeer A.

G. te Leuven en te Leiden, in: Ned. Arch. v. Kerkgesch. XV (1919); K.

Nagel, Das Substanzproblem bei A. G. (1930); H. J. de Vleeschauwer, A. G. in: Alg.

Ned. Tijdschr. v. Wijsbegeerte XXXV (1941-42).

< >