Nederlands dichter (Wommels, Friesland, 10 Febr. 1900), is onderwijzer te Amsterdam. Als dichter debuteerde hij vrij laat met de bundel Baanbrekertjes (1932).
Zijn poëzie, een eigenaardige mengeling van overgevoeligheid en bijna cynisme, veelal anecdotisch van inhoud maar menigmaal ook fantastisch of zelfs sprookjesachtig, is ongelijk van waarde, en geeft de indruk te weinig critisch geselecteerd te zijn maar toch treft men er telkens weer hoogtepunten onder aan. In het bijzonder vindt men die in bundels als De pothoofdplant (1936) en Frisia non cantat (1938). Van Hattum’s oeuvre bestaat vnl. uit poëzie, daarnaast heeft hij ook sprookjes en vertellingen uitgegeven. Met Hoornik en Den Brabander samen gaf hij twee bundels uit onder de titel Drie op een perron (1938-41).Bibl.: Baanbrekertjes (1932); Gedichten (1936); Gedichten (1938); Bilzenkruid (1939); Alleen Thuis (1940); De waterscheiding (1941); Van Odrimond, Millimas en anderen (1941); Oxalis (1942); Sprookjes en vertellingen (1942); Noord-Noord West (1944); Wak en water (1945); Neerlands taal (1942); Gedichten (ca 1944); De nagels in het vlees (1945); Het brood van Ghisèle (1946); Een zomer (1946).
Lit.: Ed. Hoornik in Tafelronde (1940); A. Donker in Hannibal over den Helicon? (1940).