Hervormd godgeleerde (Utrecht 1632 -6 Febr. 1695), studeerde in zijn vaderstad onder Voetius, werd ambassade-predikant te Kopenhagen (1657), daarna te Brussel, in 1662 gewoon predikant te Sluis. Hier streed hij voor de vrijheid der kerk tegenover de staat, die haar vooral in Zeeland streng in de band hield, oefende puriteinse zedentucht, verzette zich tegen het gebruik van formulieren en de veelvuldige viering van feestdagen en werd eindelijk, 17 Juni 1675, afgezet en uit de Generaliteitslanden verbannen.
Koelman zwierf jarenlang rond, vond te Amsterdam enige bescherming bij Coenraad van Beuningen, predikte in conventikels en polemiseerde veel, nl. tegen het Cartesianisme, Balthasar Bekker en tegen De Labadie, tot wiens aanhangers hij door sommigen om zijn piëtisme gerekend werd. Zijn persoon en positie vonden een verdediger in Lodenstein, wiens afkeer van separatisme door Koelman gedeeld werd. Hij vertaalde ascetisch-puriteinse geschriften van Engelse piëtisten als Baxter, Love, Brown, Guthry en Samuel Rutherford en kan gerekend worden tot de belangrijkste aanhangers der „nadere reformatie” en bevorderaars van de „practijke der godzaligheid”.Bibl. (voorn. werken): De pointen van nodige reformatie (1671); Reformatie, noodig omtrent het gebruyk der formulieren (1673); Reformatie nodigh omtrent de feest-dagen, naaktelijk vertoont ende bewezen (1675); De vruchteloose Bid-dagen van Nederlandt (1682); De praktijk des Sabbaths (1682).
Lit.: A. F. Krull, J. K. (1901); A. G. Duker, Gisb. Voetius III, 225-229; A. Eekhof, in: Ned. Arch. v. Kerkg. X (1913), 289-327; H. B. Visser, De gesch. v. d. sabbatstrijd (1939).