noemt men de politiek, die streeft naar isolement (Frans: isoler, van: ile, eiland). De term isolationisme is de laatste tijd in gebruik gekomen ter aanduiding meer speciaal van een stroming in de buitenlandse politiek der V.S.
Tevoren was isolement echter reeds lang een gangbaar politiek begrip (Groen van Prinsterers leuze: in ons isolement onze kracht). Beperkt tot de internationale betrekkingen kan isolement van buiten af aan een staat worden opgelegd of wel vrijwillig door deze zijn aanvaard. Het eerste geval doet zich voor in de practijk van de zgn. Balance of Power (z Europees evenwicht); bedreigde of zich bedreigd voelende staten trachten door alliantie-vorming de aggressieve of naar oppermacht strevende staat te isoleren. Napoleon III heeft dit tegen Pruisen geprobeerd, Bismarck na 1870 tegen Frankrijk, vóór 1914 en tussen de beide Wereldoorlogen was het weer Duitsland, dat zich bedreigd voelde door „Einkreisung”. Een van buiten opgelegd isolement wat betreft de internationale politiek, echter op andere gronden, is ook de neutralisatie van een staat, welke de leidende mogendheden buiten haar eventuele conflicten wensen te houden of tot bufferstaat wensen te maken. De neutralisatie van Zwitserland, aldus vastgesteld door het Weense Congres, is later overgegaan in een vrijwillig gevolgde Zwitserse neutraliteitspolitiek, welke beoogt verwikkeling in internationale conflicten te voorkomen.Afgezien van dit laatste voorbeeld en gelijksoortige, zoals Nederland en de Skandinavische landen vóór 1940, van een politiek welke afzijdigheid zoekt uit zwakheid, is er de vrijwillig aanvaarde afzijdigheid uit sterkte, d.w.z. de sterkte van een eilandstaat, die zich kan veroorloven het ogenblik van ingrijpen zelf te bepalen. Dit is lange tijd de buitenlandse politiek van Engeland geweest. Onder de invloed van het liberalisme van de Manchester-school werd „splendid isolation” welhaast tot dogma, hetwelk zich echter nimmer uitstrekte tot de commerciële banden met het Europese vasteland. Het begin van deze eeuw zag het einde van dit Engelse isolationisme, toen in Europa definitief de coalities zich vormden, welke twee oorlogen zouden bepalen. Vooral in Wereldoorlog II zou het duidelijk worden, dat Engelands eilandpositie in politiek en militair opzicht was verzwakt.
Het Amerikaanse isolationisme, dat meer in het bijzonder onder die term bekend staat, heeft diepe wortels in de ontstaansgeschiedenis van de V.S. De eerste kolonisten hebben Europa dikwijls om principiële redenen verlaten en de Oude Wereld ook naar de geest de rug toegekeerd. De geestelijke vaders van de Unie hebben in duidelijke termen gewaarschuwd tegen vaste verbintenissen met Europese landen en bemoeiing met Europese verwikkelingen en combinaties: „It is the true interest of America to steer clear of European contentions” (Thomas Paine in 1776); „a first principle and maxim never to be forgotten, to maintain an entire neutrality in all future European wars” (John Adams in 1775); de nieuwe natie zou moeten „stand with respect to Europe precisely on the footing of China” (Jefferson); „it must be unwise in us to implicate ourselves by artificial ties in the ordinary vicissitudes of [Europe’s] politics or the ordinary combinations and collisions of her friendships and enmities” (Washington in zijn afscheidsboodschap tot het Amerikaanse volk van 1796). Deze en dergelijke uitspraken, die lange tijd als grondbeginselen van de Amerikaanse buitenlandse politiek gegolden hebben, moeten niettemin met zekere voorbehouden begrepen worden. De Monroe-leer (1823), hoewel een bevestiging van Amerika’s apartheid, berustte op de stilzwijgende veronderstelling van een vast verbond met Engeland, zonder welks vloot de bescherming van het Amerikaanse vasteland in de beginne niet mogelijk was. De Monroeleer betekende voorts, dat onthouding t.a.v.
Europese zaken allerminst onthouding ten aanzien van zaken op het Amerikaanse continent zou meebrengen. Washington had verder bij zijn befaamde uitspraak het volgende voorbehoud gemaakt: „It is our true policy to steer clear of permanent alliances with any portion of the foreign world... [But] we may safely trust to temporary alliances for extraordinary emergencies” en de V.S. hebben later dan ook meermalen in dringende gevallen partij moeten kiezen in Europese zaken. Ten slotte gold de afzijdigheidsleer ook nimmer met betrekking tot de landen aan gene zijde van de Pacific.
Als een bolwerk van isolationisme wordt het Midden-Westen van de V.S. beschouwd. Het is begrijpelijk, dat gewesten, die uitzicht hebben over geen der beide wereldzeeën, eerder in zich besloten zullen zijn. In politiek opzicht tekent het verschijnsel zich vooral af sedert het begin van deze eeuw, wanneer Amerika zijn belangen overzee uitbreidt. Voorzover Democratische presidenten voor deze politiek verantwoordelijk zijn, ondervinden zij sterk verzet van de Republikeinse meerderheid in de Midden-Westelijke staten. Groot ook is hier het wantrouwen tegen het „interventionisme” van de kapitaalscentra in de Oostelijke staten. Als verdere oorzaken worden genoemd de houding van immigranten der eerste en tweede generatie en de geestesgesteldheid van bepaalde godsdienstige groeperingen, die in het Midden-Westen sterk vertegenwoordigd zijn.
Behoudender dan het overige Amerika, zijn deze staten het langzaamst geweest in de aanvaarding van Amerika’s wereldpositie in de 20ste eeuw (R. A. Billington).
In de beide Wereldoorlogen heeft het Amerikaanse isolationisme, zoals het belichaamd geweest is in neutraliteitspolitiek en neutraliteitswetgeving, moeten capituleren voor de macht van de gebeurtenissen. In 1920 volgde er weer een reactie: de Republikeinse campagne tegen Wilson’s Volkenbond en de verkiezing van Harding tot president. Het begin van de jaren twintig was gekenmerkt door Amerika’s weigering om aan enige vorm van internationale samenwerking deel te nemen. Slechts langzaam kwam hierin verandering en eerst Franklin D. Roosevelt (1933) sloeg definitief een nieuwe koers in, zij het onder voortdurende isolationistische protesten. In 1934 gaven de opvallend gepubliceerde verhoren van de Senaatscommissie Nye aan velen de indruk, dat de oorlog van 19141918 slechts veroorzaakt was door munitiefabrikanten en bankiers en zodoende nieuw voedsel aan het isolationisme. Ook na de Wereldoorlog II was ondanks de verdere uitbreiding van Amerika’s verplichtingen en belangen het isolationisme niet dood, al zou het ook het hoofd opsteken in telkens andere vormen.
PROF. MR A. J. P. TAMMES
Lit.: Cambridge History of British Foreign Policy (1923), III, 20 v.; B. P. Potter, The Nature of American Foreign Policy, Am. Journal of International Law (1927), 53 v.; T. A. Bailey, A Diplomatic History of the American People (2de dr., 1942); S.
F. Be mis, A Diplomatic History of.the United States (London 1937); F. Gilbert, The English Background of American Isolationism in the Eighteenth Century, William and Mary Quarterly (1944); 138 v.; R. A. Billington, The Origins of Middle Western Isolationism, Political Science Quarterly (1945), 44 v.