Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Irving FISHER

betekenis & definitie

Amerikaans mathematisch economist (Saugerties, New York, 27 Febr. 1867 - 29 Apr. 1947).

Hij werd in 1888 Bachelor of Arts aan de Yale University, New Haven, Conn., waar hij in 1891 promoveerde in de filosofie. Rollins College en Battlecreek College en de Uni versheden van Athene en Lausanne verleenden hem doctoraten in resp. 1932, 1935, 1937 en 1937. Fisher wendde zich al spoedig tot de economie, studeerde in Berlijn en Parijs en werd in 1895 assistent-hoogleraar en in 1898 hoogleraar in de economie aan de Yale University. Hij hield zich vooral bezig met de waardeleer, de kapitaaltheorie, de interestleer en de wijze van berekening van indexcijfers. In de geldleer was Fisher voorstander van waardevast geld, bekend is vooral zijn precisering van de kwantiteitstheorie van het geld.Fisher gaf uit de Yale Review (1896-1910), was lid van tal van commissies en o.a. president van de Am. Association of Labor Legislation (1915-’17), Am. Econ. Association (1918), Eugenics Research (1920), Pro-League Independance (1920), Econometrie Society (mede-oprichter) (I93I_’33), Am.Stat. Association(1932)en lid o.a. van de Royal Economie Society.

Bibl. (voorn, werken): Mathematical Investigations in the Theory of Value and Prices (1892); The Nature of Capital and Income (1906); The Rate of Interest (1907); The purchasing Power of Money (1911); Why is the Dollar shrinking? (1914); Stabilizing the Dollar (1920); The Making of Indexnumbers (1922); The Money Illusion (1928), ook i. h. Ned.vert.; The Theory of Interest (1930, opgedragen aan de nagedachtenis van John Rae en Eugen von Böhm-Bawerk); Booms and Depressions (1932); Inflation (1933) > After Reflation, What? (1933); Stable Money, a History of the Movement (1934); 100 % Money (1935).

Lit.: Die Volkswirtschaftslehre der Gegenwart in Selbstdarstellungen, dl II van Führende Köpfe der Volkswirtschaft (1929).

< >