Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Industriële eigendom

betekenis & definitie

Op 20 Mrt 1883 werd te Parijs tussen een aantal staten, w.o. Nederland, een verdrag tot bescherming van de Industriële Eigendom gesloten.

Dit verdrag is sindsdien herzien op 14 Dec. 1900 te Brussel, op 2 Juni 1911 te Washington, op 6 Nov. 1925 te ’s-Gravenhage en op 2 Juni 1934 te Londen.Ingevolge art. 1 van dat verdrag vormen de staten, welke daarbij partij zijn, een unie tot bescherming van de industriële eigendom, welke bescherming omvat de octrooien van uitvinding, de gebruiksmodellen, de tekeningen en modellen van nijverheid, de fabrieks- of handelsmerken, de handelsnaam en de aanduidingen van herkomst of benamingen van oorsprong, zomede de bestrijding van de oneerlijke mededinging.

Voorts werd in dat artikel bepaald, dat de term industriële eigendom in de ruimste zin moet worden opgevat, zodat hij naast handel en nijverheid in engere zin, mede de landbouwnijverheid en de mijnbouwnijverheid omvat.

Volgens art. 2 van het verdrag zullen de onderdanen van elk der verdragsluitende landen in alle andere landen der Unie, voor wat betreft de bescherming van de industriële eigendom de voordelen genieten, welke die landen in hun wetgevingen aan hun eigen onderdanen toekennen; in art. 3 worden met onderdanen van landen van de Unie gelijkgesteld onderdanen van andere landen, welke in een van de landen van de Unie woonplaats hebben of aldaar inrichtingen van nijverheid of handel bezitten.

Uit de verdere bepalingen van het verdrag volgt, dat het uitgaat van de gedachte, dat de verdragsluitende landen in hun wetgevingen een plaats hebben gegeven aan het octrooirecht, merkenrecht, het recht op modellen en tekeningen, het recht op de handelsnaam, en aan een regeling tot bestrijding van de oneerlijke mededinging.

In de NEDERLANDSE wetgeving vindt men het octrooirecht, het merkenrecht en het recht op de handelsnaam in afzonderlijke wetten geregeld. Het merkenrecht is echter nog niet geheel in overeenstemming met het verdrag geregeld, aangezien in de Nederlandse regeling de in art. 7bis van het verdrag voorgeschreven bescherming van merken die aan gemeenschappen toebehoren (collectieve merken) ontbreekt. Voor de bepalingen in de Nederlandse wetgeving die strekken tot bestrijding van de oneerlijke mededinging z mededingingsrecht. De Nederlandse wet mist nog steeds een regeling van het recht op modellen en tekeningen.

Tijdens de Duitse bezetting is het Kweekersbesluit 1941 tot stand gekomen, dat ingevolge het Besluit Bezettingsmaatregelen is gehandhaafd. Hierin wordt geregeld de kwekerseigendom.

Art. 12 van het verdrag verbindt de daarbij aangesloten landen tot het inrichten van een bijzondere dienst van de industriële eigendom en een centrale bewaarplaats, ten einde openbare mededeling te doen van de octrooien van uitvinding, de gebruiksmodellen, de tekeningen of modellen van nijverheid en de fabrieks- of handelsmerken.

Dientengevolge is bij art. 1 van de Merkenwet (Wet van 30 Sept. 1893 Stbl. 146, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Juli 1924 Stbl. 378) ingesteld een: Bureau voor den Industrieelen Eigendom voor het Rijk in Europa en de overzeese gebieden, hetwelk tevens dient tot centrale bewaarplaats als bedoeld in art. 12 van het verdrag.

Nadere regelingen omtrent dit Bureau vindt men in het Reglement Industrieelen Eigendom vastgesteld bij K.B. van 15 Dec. 1914 Stbl. 558, welk reglement sindsdien herhaaldelijk is gewijzigd, laatstelijk bij K.B. van 26 Juli 1932 Stbl. 416.

Het Bureau bestaat thans uit:

a. Octrooiraad;

b. Bureau voor de fabrieks- en handelsmerken.

De voorzitter van de Octrooiraad is als zodanig tevens directeur van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom en in die hoedanigheid belast met de algemene leiding van laatstgemeld bureau behoudens de voorschriften geldende voor de Octrooiraad en daartoe behorende ambtenaren. Het bureau ressorteert thans onder het ministerie van Handel en Nijverheid.

Ingevolge art. 13 van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de Industriële Eigendom is te Bern gevestigd een Internationaal Bureau van de Industriële Eigendom, dat inlichtingen van allerlei aard betreffende de bescherming van de industriële eigendom verzamelt, deze verenigt en openbaar maakt, en bestudeert wat van belang is voor de landen die ingevolge dat Verdrag een Unie tot bescherming van de Industriële Eigendom vormen.

MR s. N. VAN OPSTALL

Lit.: W. H. Drucker, Kort begrip van het Recht betreffende den Industrieelen Eigendom, 2de dr. bewerkt door G. H. C_ Bodenhausen (1948); mr H. Pfeffer, Grondbegrippen van het Nederlandsche Mededingingsrecht (1938).

Tot de industriële eigendom dienen volgens BELGISCH recht gerekend te worden, de intellectuele rechten met een meer uitgesproken industrieel karakter als daar zijn: de brevetten (octrooien) van uitvinding (wet van 24 Mei 1854), de fabrieksen handelsmerken (wet van 1 Apr. 1879 en besluitwet van 29 Jan. 1935) de nijverheidstekeningen en -modellen (wet van 8 Mrt 1806 en besluit-wet van 30 Jan. 1935), het fabricatiegeheim (art. 309 W.v.Sr., artt. 7 en 20 van de wet van 10 Mrt 1900 op het arbeidscontract, art. 20 van de wet van 7 Aug. 1922 op het dienstcontract) de oneerlijke mededinging (art. 191 W.v.Sr., en besluit-wet van 23 Dec. 1934).

Aangaande de industriële eigendom werd de Internationale Overeenkomst van Londen, de Conventie van Londen van 2 Juni 1934, in België van kracht ingevolge goedkeuring door het Parlement bij wet van 2 Juni 1939 (Stbl. van 9 Dec. 1939).

Terloops zij nog aangestipt dat de Belgische wetgever wel collectieve fabrieks- en handelsmerken kent (zie de wet van 31 Mrt 1898 op de beroepsverenigingen, art. 2, en de besluit-wet van 29 Jan. 1935), en bovendien ook een wettelijke regeling heeft voor de nijverheidstekeningen en -modellen (supra).

MR w. DELVA

Lit.: R. Vandeputte, Beginselen van Nijverheidsrecht (Brussel 1938).

< >