is de naam of firma, waaronder een zaak in de zin van het eerste of het tweede lid van art. 2 der handelsregisterwet (z handelsregister) wordt gedreven (art. 1 der handelsnaamwet van 5 Juli 1921, Stbl. 842, laatstelijk gewijzigd bij K.B. van 17 Sept. 1944, Stbl. E 93 i.v.m. besluit van 25 Sept. 1943).
Het is verboden een handelsnaam te voeren, welke er toe kan leiden, dat het publiek zich een onjuiste voorstelling vormt van de onder die naam gedreven zaak (art. 2a), of van de eigenaar (art. 3-4). Ook is het verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de zaak onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide zaken en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die zaken te duchten is (art. 5), zodat het ook ongeoorloofd kan zijn een bepaalde zaak op een zekere plaats te drijven onder zijn eigen naam (H.R. 2 Dec. 1929, N.J. 1930, blz. 729, W. 12078).De handelsnaam gaat alleen met de zaak over (art. 2). Wordt een handelsnaam gevoerd in strijd met de wet, dan kan ieder belanghebbende de kantonrechter om wijziging verzoeken; hoger beroep op de rechtbank is mogelijk, evenals daarna beroep in cassatie (art. 6). Deze mogelijkheid sluit een vordering tot schadevergoeding niet uit. Het voeren van een handelsnaam in strijd met de wet is strafbaar (art. 7).
Art. 8 van het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de Industriële* Eigendom verplicht elk land van die Unie de handelsnaam te beschermen, onverschillig of die naam deel uitmaakt van een fabrieks of handelsmerk of niet, en zulks zonder dat de rechthebbende verplicht is de handelsnaam te deponeren of te doen inschrijven. In Nederland wordt die bescherming verleend door de Handelsnaamwet van 5 Juli 1921, Stbl. 842, sindsdien herhaaldelijk gewijzigd.
Lit.: Molengraaff, Leidr. bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht I, 8ste dr. (1947), blz. 119-126; Polak, Handb. v. h. Ned. handelsen faillissementsrecht, I, 5de dr. (1935), blz. 115-125; G. M. Greup, De Handelsnaamwet (1931); W. H.
Drucker, Kort begrip van het recht betreff. den Industr. Eigendom (1929), 2de dr., bewerkt door G. H. G. Bodenhausen (1948); H. Pfeffer, Grondbegrippen van het Ned. Mededingingsrecht (1938).
Mag naar BELGISCH recht niet verward worden met de firma*. Onder handelsnaam verstaat men feitelijk het uithangbord, m.a.w. de algemene benaming waaronder een handelaar zijn zaken drijft. Aldus is het mogelijk handel te drijven onder zijn familienaam, een of meer voornamen, een fantasienaam enz. De naam van de vrouw kan slechts dan toegevoegd worden aan de naam van de man, indien zij daarmee instemt; ook het omgekeerde is waar indien de vrouw handel drijft. In principe is de keus van de handelsnaam vrij, doch wie er zich het eerst van bediend heeft om er zijn producten of activiteit onder aan te bieden, verwerft door dat gebruik een recht van eigendom op de handelsnaam die daardoor een geldelijke waarde verkrijgt. Zo kan de handelsnaam met het handelsfonds worden afgestaan, in welk geval de koper er „opvolger van” aan toe moet voegen zo de handelsnaam een familienaam is. Het gebruik van de handelsnaam is verder beschermd tegen oneerlijke mededinging.
MR W. DELVA