Dit Griekse woord (i/Oëf, vis) of de afbeelding van een vis komt van de 2de tot het einde van de 4de eeuw talloze malen in Christelijke opschriften of op schilderingen voor. De oorsprong van dit wel niet Bijbelse symbool is nog altijd niet duidelijk.
In de Vóórchristelijke tijd is de voorstelling als magisch teken allerwege gebruikt, maar de Christenen blijken haar vrijwel uitsluitend als een onopvallend symbool van hun belijdenis te hebben gebezigd. Het is mogelijk dat woord en voorstelling aanvankelijk niet anders dan de begrippen Christendom en Christen hebben uitgedrukt. Zo vergelijkt Clemens van Alexandrië in zijn lofzang op Christus (de Opvoeder III 101) de Christenen met vissen. Zijn tijdgenoot Tertullianus onderscheidt echter in de Doop I de visjes (Christenen) reeds van de ichthys Christus, daarbij het Griekse woord gebruikend hoewel hij Latijn schrijft. Sinds Origenes wordt het symbool blijkbaar zonder meer van Christus verstaan. In het bekende opschrift van Abercius (Phrygië, 212-214) en het iets jongere van Pectorius (Autun) heeft de vis-Christus betrekking op de eucharistische maaltijd (Mis).
Schilderingen in de Romeinse catacomben heeft men echter wel te gemakkelijk in deze zin verklaard; de verbinding vis en brood duidt veeleer op de wonderbare spijziging (Marcus 6 : 38) en aldus op alle geestelijke gaven welke de Christen ontvangt. In de tijd van de Kerkwede blijkt het woord ichthys, dat toen niet langer als geheim teken dienst behoefde te doen, algemeen als een acrostichon te worden opgevat. Wel onder invloed van de eerste letters der versregels 217 vlg. in het 8ste boek der (Christelijke) Sybille (einde 2de eeuw van onze jaartelling ?) zag men het als een samenvoeging van de beginletters der Griekse woorden: Jesus Christus Gods Zoon Verlosser. In deze zin vindt men ichthys bijv. verklaard door Augustinus in De Staat Gods XVIII 23.C. A. BOUMAN
Lit.: F. J. Dölger, (Rome 1910), II-IV (Munster 1933-1927).