Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CATACOMBEN

betekenis & definitie

in het algemeen onderaardse begraafplaatsen, in het bijzonder de gemeenschappelijke begraafplaatsen der oudste Christenen. De naam is vermoedelijk afgeleid van een plaats, genaamd Ad Catacumbas, aan de Via Appia buiten Rome, tussen de 2de en de 3de mijlpaal; daar lagen Petrus en Paulus begraven en verrees later de Basiliek van Sint Sebastianus.

Men kan dus de Oudegyptische grafkamers, die in de rotsen zijn uitgehold, catacomben noemen, evengoed als elke onderaardse ruimte; maar in de regel gebruikt men deze naam voor de graven der oudste Christenen te Rome, hoewel men ook spreekt van de Christelijke catacomben in Noord-Afrika, op Sicilië bij Syracuse, op Sardinië, te Napels, en van de Joodse catacomben bij Rome.

De Romeinse catacomben zijn aangelegd op enige afstand van de stad aan de grote wegen. Het was de wens der oudste Christenen om te worden begraven in de nabijheid der martelaren, die hun leven hadden gegeven voor hun geloof. Deze martelaren waren zoveel mogelijk op verborgen plaatsen bijgezet, in oude steengroeven of onderaardse helen. In de gemakkelijk te bewerken tufsteen, waaruit de omgeving van Rome grotendeels bestaat, heeft men bij deze maitelaarsgraven gangen uitgehold en in de zijwanden van deze gangen werden de graven (loculi) als wandnissen aangebracht.

Naar deze martelaren werden de catacomben dikwijls genoemd, soms ook naar personen, die terrein voor de aanleg hadden geschonken, of naar de paus, die de catacomben had laten inrichten. Een voordeel van deze aanleg was, dat de begraafplaats zeer weinig de aandacht trok. Bovendien kon men daar de wijk nemen in de tijd van vervolgingen en ongestoord de plechtigheden vieren, die de godsdienst voorschreef. Om die reden begon men ook grotere onderaardse ruimten aan te leggen, de toegang tot de verschillende gangen gemakkelijker te maken, de gangen en vertrekken te versieren en de overledenen bij te zetten in rijk versierde marmeren sarcofagen.

Waar de oudste Christelijke begraafplaats of coemeterium (zoals men in de Oudheid steeds een catacombe betitelde) geweest is, weten wij niet. Waarschijnlijk zijn de catacomben, die wij kennen, eerst in de 2de eeuw in gebruik gekomen en dateren de versierde gangen en vertrekken uit nog later tijd. Noch het zgn. Hypogaeum der Flavii, in de Catacombe van Domitilla aan de Via Ardeatina, dat men vroeger in de iste eeuw dateerde, noch de Capella Greca in de Catacombe van Priscilla aan de Via Salaria, die men omstreeks 140 placht te plaatsen, kan zo oud zijn; zij stammen uit de 3de eeuw. Zeer belangrijk is de werkzaamheid geweest van paus Calixtus of Callixtus (217-222) voor de catacombe aan de Via Appia, die naar hem wordt genoemd; hij heeft enige reeds bestaande begraafplaatsen tot een geheel verenigd en gesystematiseerd.

De oudste van deze begraafplaatsen, die bekend is als de Crypta van Lucina, werd waarschijnlijk in zijn tijd gedecoreerd. Uit wat later tijd dateren de twee zgn. Sacramentskapellen, aangelegd en gedecoreerd door de fossores, de werklieden die voor het graven en versieren der gangen en kamers in de catacomben zorg droegen. Wederom enige tijd later is daar paus Cornelius (251-253) bijgezet, wiens graf men heeft teruggevonden.

Een grote verandering bracht de erkenning van het Christendom door keizer Constantijn in het jaar 313. Reeds paus Silvester (314-335) liet in de catacombe aan de Via Tiburtina een kerk bouwen voor Sint Laurentius, die daar lag begraven, en weldra werden op tal van plaatsen kerken in en boven de catacomben gebouwd voor de plechtigheden, die vroeger in de onderaardse ruimten werden gevierd. Van zulk een kerk in de catacomben geeft de kerk van Sint Agnes aan de Via Nomentana ons nog de beste indruk. Zeer uitvoerig is het werk geweest van paus Damasus (366-384); hij liet gangen verbreden, trappen bouwen, lichtschachten uitbreken, gewelven stutten, om de graven der grote martelaren gemakkelijker toegankelijk te maken.

Op die wijze kan men hem als de grote hersteller der catacomben betitelen en men kan ook opmerken, dat in zijn tijd het begraven in de catacomben weer toenam. Maar al spoedig, vooral na de veroveringen van Rome in de jaren 410 en 456, hield men op met het begraven in de catacomben. Alleen de kerken bleven in gebruik en werden nog hersteld, totdat in de 8ste eeuw de relieken naar de kerken in de stad werden overgebracht. Daarna geraakten de catacomben in vergetelheid; in de middeleeuwen wist men van haar bestaan niet meer.

De catacomben zijn eerst weder ontdekt in de tweede helft der 16de eeuw; daarbij is ook de werkzaamheid van de Nederlander Philips van Winghe (gest. 1592) van belang geweest.

< >